ECLI:NL:RBDHA:2024:16886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.30716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000 met betrekking tot medische behandeling in Uganda

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een vreemdeling met HIV, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 1 februari 2024 afgewezen, en dit besluit is bevestigd in een bestreden besluit op 9 juli 2024. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen toegang heeft tot noodzakelijke medische zorg in Uganda, waar hij vandaan komt, en dat zijn gezondheidstoestand het niet verantwoord maakt om te reizen.

De rechtbank heeft op 1 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft aangetoond dat de noodzakelijke medische behandeling in Uganda beschikbaar is, zoals bevestigd door het Bureau Medische Advisering (BMA). Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is, noch heeft hij onderbouwd dat hij niet over de financiële middelen beschikt om de behandeling te bekostigen.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kan terugvallen op familie of andere middelen in Uganda. De reistijd naar de benodigde zorg is niet voldoende onderbouwd als een belemmering voor toegang tot de zorg. Gezien deze overwegingen verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en biedt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30716

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , van [nationaliteit] nationaliteit, V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 [1] .
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 1 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

3. Aan het bestreden besluit is onder meer het hierna volgende voorafgegaan.
3.1.
Eiser heeft begin 2020 asiel aangevraagd in Nederland. Eiser heeft tijdens het nader gehoor van 8 maart 2021 naar voren gebracht dat hij in 2008 positief is getest op HIV, dat hij als militair toegang had tot medicijnen en nu niet meer.
3.2.
Op 16 juni 2021 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) advies uitgebracht. Zonder behandeling wordt op enige termijn een medische noodsituatie verwacht. De beschikbare behandelingen worden echter voldoende geacht om die medische noodsituatie te voorkomen.
3.3.
Bij besluit van 2 november 2021 is de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000. Er is ook een inreisverbod van tien jaar uitgevaardigd. Overwogen is verder dat er in Uganda voldoende behandelmogelijkheden zijn voor de HIV-infectie van eiser.
3.4.
Bij uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 augustus 2022 is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [3] Overwogen is dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling in Uganda voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Bij uitspraak van 7 oktober 2022 is deze uitspraak door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd. [4]
3.5.
Op 15 november 2022 heeft eiser, vanuit vreemdelingenrechtelijke bewaring in het Detentiecentrum te Rotterdam, een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
3.6.
De minister heeft naar aanleiding van eisers aanvraag het BMA verzocht onderzoek te doen.
4. Het BMA heeft op 23 januari 2023 een medisch advies uitgebracht. Dit advies is door het BMA aangevuld op 3 augustus 2023.
4.1.
In het BMA advies van 23 januari 2023 staat – voor zover van belang, samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende vermeld:
“Betrokkene is bekend met: HIV-infectie
(…)
Betrokkene staat onder behandeling van een internist infectioloog. De behandeling bestaat uit medicatie en controles (minimaal 2 maal per jaar).
(…)
Medicatie:
A. dolutegravir (HIV-infectie)
B. emtricitabine/tenofovir (Truvada®)(HIV-infectie)
(…)
Bij uitblijven van de genoemde behandeling voor HIV-infectie verwacht ik wel een medische noodsituatie op enige termijn (…) Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie (…) concludeer ik dat behandeling aanwezig is.
(…)
Uit brondocument (…) blijkt dat de middelen dolutegravir en emtricitabine/tenofovir (Truvada®) aanwezig zijn.”
4.2.
Bij brief van 8 februari 2023 is eiser in de gelegenheid gesteld aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is in Uganda.
4.3.
Op 7 maart 2023 heeft (de gemachtigde van) eiser hierop gereageerd. Namens eiser is betoogd dat de medische zorg voor hem in Uganda niet toegankelijk is. Eiser wijst op de reisafstand tussen zijn woonplaats en Kampala (waar volgens het BMA de medicatie verkrijgbaar is). Ook is gewezen op een artikel dat schrijft dat slechts 1% van de mensen in Uganda over een zorgverzekering beschikt. Ook bericht dat artikel over discriminatie die HIV in Uganda met zich mee kan brengen. Tot slot is een bericht van Artsen zonder Grenzen overgelegd.
4.4.
Met het besluit van 1 februari 2024 heeft de minister de aanvraag – onder verwijzing naar de onder 4 genoemde adviezen van het BMA – afgewezen. Daarbij wijst de minister er op dat eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom hij zich niet in Kampala zou kunnen vestigen en waarom hij niet de financiële middelen heeft of kan vergaren om de medische zorg te betalen. Daarnaast heeft hij niet onderbouwd waarom hij niet in aanmerking zou kunnen komen voor een ziektekostenverzekering.
4.5.
Eiser heeft op 5 februari 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 19 februari 2024 zijn de gronden van bezwaar ingediend.
5. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar – zonder eiser te horen – ongegrond verklaard en de afwijzing van eisers aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 gehandhaafd. Daarbij is er op gewezen dat eiser eerder, bij zijn aanmeldgehoor, heeft aangegeven dat hij familie in Uganda heeft alsook een partner die alles voor hem deed. Benadrukt is dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, noch is onderbouwd dat hij in het geheel niet zou kunnen werken of inkomen genereren. Ook is niet met gegevens of bescheiden gestaafd dat hij zo nodig bij het bekostigen van de behandeling niet kan terugvallen op derden, familie, een zorgverzekering of aanspraak kan maken op overheidssteun. Er is geen enkel persoonlijk document overgelegd om aannemelijk te maken dat eiser geen toegang tot de zorg zal verkrijgen.
5.1.
Tegen dit besluit heeft eiser op 5 augustus 2024 beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. Ingevolge artikel van de 64 Vw 2000 blijft uitzetting achterwege, zolang het gelet op de gezondheidstoestand van – voor zover thans van belang – de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen.
Op grond van verweerders beleid (A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000) kan uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 worden verleend als:
  • de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
  • er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
Er is op grond van paragraaf 7.1.3. van de Vc 2000 uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:
  • als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
  • als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
  • als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
8. Anders dan eiser stelt blijkt uit de adviezen van het BMA afdoende dat de noodzakelijke medische behandeling beschikbaar is. Zowel het advies van 16 juni 2021 als dat van 23 januari 2023 bevestigen dit. In het laatste advies is verwezen naar een op 6 januari 2023 opgesteld brondocument. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat dit brondocument onjuiste informatie bevat. Het door eiser overgelegde artikel van Artsen zonder Grenzen, reisadvies en onbeantwoorde e-mails aan het ziekenhuis in Kampala zijn onvoldoende om af te doen aan de conclusie van het BMA-advies dat behandeling aanwezig is.
9. In geschil is of de medische behandeling niet toegankelijk is.
9.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is. [5]
9.2.
Eiser heeft niet onderbouwd welke kosten hij moet maken voor de benodigde behandeling/medicatie in Uganda. Er is geen enkele indicatie gegeven; ook niet wat bij benadering de kosten van de benodigde medicatie zouden zijn. Alleen daarom al heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de benodigde behandeling voor hem om financiële redenen niet toegankelijk is. [6]
9.3.
Daar komt nog bij dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de beschikking kan krijgen over financiële middelen. Eiser heeft tijdens de gehoren in de asielprocedure verklaard over in Uganda verblijvende familieleden, zijn werkzaamheden in de landbouw en de hulp van zijn partner. De stelling van eiser dat hij niet meer kan werken is niet van een overtuigende toelichting voorzien. Verder is in het geheel niet toegelicht waarom eiser niet (meer) kan terugvallen op partner en familie.
9.4.
Tot slot heeft eiser de reistijd van zeven uren als bezwaar opgevoerd, maar niet toegelicht hoe vaak de reis moet worden gemaakt om medicatie te verkrijgen en waarom dit feitelijk onmogelijk zou zijn. Dit klemt temeer, nu eerder wel medicatie heeft verkregen in Uganda.
9.5.
Nu eiser in het geheel geen onderbouwing heeft gegeven over zijn eigen situatie, kon van horen worden afgezien. [7]
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Zaaknummer NL24.4080
3.Zaaknummer NL21.18697
4.Zaaknummer 202205151/1/V3
5.vgl. de uitspraak van de ABRvS van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2739
6.vgl. de uitspraak van de ABRvS van 23 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:744 en de uitspraak van de ABRvS van 26 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2046
7.anders dan in b.v. de uitspraak van de ABRvS van 23 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:744