In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een vreemdeling met HIV, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 1 februari 2024 afgewezen, en dit besluit is bevestigd in een bestreden besluit op 9 juli 2024. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen toegang heeft tot noodzakelijke medische zorg in Uganda, waar hij vandaan komt, en dat zijn gezondheidstoestand het niet verantwoord maakt om te reizen.
De rechtbank heeft op 1 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft aangetoond dat de noodzakelijke medische behandeling in Uganda beschikbaar is, zoals bevestigd door het Bureau Medische Advisering (BMA). Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is, noch heeft hij onderbouwd dat hij niet over de financiële middelen beschikt om de behandeling te bekostigen.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kan terugvallen op familie of andere middelen in Uganda. De reistijd naar de benodigde zorg is niet voldoende onderbouwd als een belemmering voor toegang tot de zorg. Gezien deze overwegingen verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en biedt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.