ECLI:NL:RBDHA:2024:16882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.32162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht inzake mvv-aanvraag van Syrische verzoekster

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Syrische verzoekster, die in Syrië verblijft en een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft aangevraagd. De aanvraag is afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, waarna verzoekster bezwaar heeft gemaakt. Hangende het bezwaar vraagt zij de voorzieningenrechter om haar te beschouwen als ware zij in het bezit van een mvv, gezien haar kwetsbare situatie in Syrië. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel verzoekster als de minister aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster een spoedeisend belang heeft, aangezien zij als enige van haar gezin in Syrië verblijft en in een kwetsbare positie verkeert. De voorzieningenrechter wijst het primaire verzoek af, omdat toewijzing zou betekenen dat verzoekster Nederland kan binnenkomen voordat de minister op het bezwaar heeft beslist. Dit zou de minister voor een voldongen feit stellen. Echter, de voorzieningenrechter komt wel tegemoet aan het subsidiaire verzoek van verzoekster en legt de minister een beslistermijn van tien weken op om op het bezwaar te beslissen, op straffe van een dwangsom van €100 per dag met een maximum van €7.500.

De voorzieningenrechter concludeert dat de minister het betaalde griffierecht en de proceskosten van verzoekster moet vergoeden, welke zijn vastgesteld op €1.750. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32162

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], v-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .
(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster om haar gedurende de bezwaarprocedure te beschouwen als ware in het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
Op 6 september 2022 heeft verzoekster een mvv aangevraagd voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’.
1.2.
De minister heeft haar aanvraag met het besluit van 4 april 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hangende het bezwaar heeft verzoekster een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft de Syrische nationaliteit. Ze is de zus van [naam], referent, die ook de Syrische nationaliteit heeft. Referent beschikt over een asielvergunning in Nederland. Verzoekster heeft samen met haar ouders en jongere broertje en zusje een mvv-aanvraag gedaan voor verblijf bij referent. De aanvraag van haar ouders, broertje en zusje is ingewilligd, maar de aanvraag van verzoekster is afgewezen. Verzoekster voldoet volgens de minister namelijk niet aan de vereisten van het jongvolwassenebeleid en ook is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen verzoekster en haar ouders.
Wat voert verzoekster aan?
4. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter primair om de voorlopige voorziening te treffen dat zij door de minister wordt behandeld als ware zij in het bezit van een mvv. Er is namelijk sprake van een spoedeisend belang omdat zij in een kwetsbare positie in Syrië verblijft en er geen enkele indicatie is dat de minister het bezwaar in behandeling heeft of op korte termijn zal nemen. Verzoekster is als alleenstaande, jonge vrouw als enige van haar familie achtergebleven in Syrië, terwijl zij nog nooit zelfstandig is geweest en ook niet zelfstandig kan wonen. Ze verblijft nu uit nood bij een man, maar hij heeft aangegeven dat deze situatie niet langer kan voortduren. Bovendien is het besluit evident onjuist. De minister heeft het jongvolwassenebeleid namelijk op een onjuiste manier toegepast. De minister werpt haar ten onrechte tegen dat zij theoretisch in haar eigen onderhoud zou kunnen voorzien. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 mei 2024 volgt namelijk dat de minister de feitelijke situatie moet beoordelen en niet de hypothetische situatie. [2] Ook verwijst verzoekster naar een ander verzoek om een voorlopige voorziening dat recent bij de rechtbank aanhangig is geweest. Ook in die zaak werd enkel tegengeworpen dat de vreemdeling theoretisch in zijn onderhoud zou kunnen voorzien. Een dag voor de behandeling van het verzoek op de zitting is in die procedure alsnog besloten het bezwaar gegrond te verklaren en de gevraagde mvv te verlenen. Tot slot heeft verzoekster op de zitting subsidiair verzocht de voorziening te treffen dat een termijn van tien weken wordt gesteld voor de minister om op het bezwaar te beslissen op straffe van een dwangsom.
De beoordeling van het verzoek
5. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening. Aan de gezinsleden met wie verzoekster in Syrië verbleef is namelijk wel een mvv verleend en zij verblijven ondertussen al in Nederland. Verzoekster verblijft dus als enige van haar gezin nog in Syrië. Bovendien heeft verzoekster een verklaring overgelegd van de man bij wie zij nu onderdak heeft en waaruit volgt dat hij de verantwoordelijkheid voor verzoekster niet langer kan dragen.
5.1.
Dit betekent echter niet dat de voorzieningenrechter het primaire verzoek van verzoekster om te worden behandeld als ware zij in het bezit van een mvv kan toewijzen. Dit verzoek is namelijk verstrekkend en heeft feitelijk geen voorlopig karakter. Als het verzoek wordt toegewezen, zal verzoekster Nederland in kunnen reizen, terwijl de minister nog niet op het bezwaar heeft beslist. Toewijzing van deze voorlopige voorziening betekent dat de minister voor een voldongen feit wordt gesteld. Een dergelijk verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom slechts in zeer uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, bijvoorbeeld als – naast een zwaarwegend spoedeisend belang – het besluit evident onrechtmatig is. Dit betekent dat al bij globale beschouwing blijkt dat het besluit niet in stand kan blijken. Hiervan is volgens de voorzieningenrechter geen sprake.
5.2.
Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om aan het subsidiaire verzoek van verzoekster toe te komen en de minister een beslistermijn van tien weken op te leggen om op het bezwaar van verzoekster te beslissen op straffe van een dwangsom van €100 per dag met een maximum van € 7.500. De voorzieningenrechter stelt voorop dat, ook met dergelijke verzoeken in zijn algemeenheid terughoudend moet worden omgaan. Bij de minister is immers sprake van een grote werkvoorraad, en als de minister voorrang moet geven aan de ene zaak betekent dat dat andere zaken langer moeten wachten. In deze zaak bestaat echter wel aanleiding voor het opleggen van een beslistermijn. Daarbij is allereerst van belang dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het bezwaar namelijk een redelijke kans van slagen heeft. In het besluit stelt de minister dat verzoekster aan alle vereisten voor toepassing van het jongvolwassenenbeleid voldoet, behalve het vereiste ‘zelf in onderhoud voorzien’. Verzoekster zou namelijk theoretisch gezien in haar eigen onderhoud zou kunnen voorzien. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024 volgt echter dat bij de vraag of een jongvolwassene nog tot het gezin is blijven horen van zijn ouder(s) gekeken moet worden naar de
feitelijkesituatie. [3] De voorzieningenrechter neemt bij het opleggen van een beslistermijn bovendien mee dat de aanvraag al dateert van september 2022 en het bezwaar van april 2024. Op de zitting heeft de minister verder geen indicatie kunnen geven wanneer een beslissing op bezwaar verwacht kan worden.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe in die zin dat de minister wordt opgedragen om binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak te beslissen op het bezwaar van verzoekster op straffe van een dwangsom van €100 per dag met een maximum van €7.500 waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de minister het betaalde griffierecht en de proceskosten van verzoekster te vergoeden. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • Draagt de minister op om uiterlijk tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op bezwaar te nemen;
  • bepaalt dat de minister aan verzoekster een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt met een maximum van € 7.500;
  • wijst het meer of anders verzochte af;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan verzoekster;
  • bepaalt dat de minister het door verzoekster betaalde griffierecht van € 187 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ABRvS 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145, r.o. 8.4-8.5.
3.ABRvS 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.