ECLI:NL:RBDHA:2024:16860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/672204 / FT RK 24/765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling bij problematische schulden

In deze zaak heeft de heer [naam 1] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een dwangakkoord op te leggen aan zijn schuldeisers, omdat hij in een problematische schuldensituatie verkeert. De heer [naam 1] heeft een schuldenlast van € 141.213,98 aan elf schuldeisers en heeft een voorstel gedaan voor een schuldregeling, waarbij hij een deel van de vorderingen zou voldoen en het resterende deel zou laten kwijtschelden. Echter, drie van zijn schuldeisers, de heer [naam 2], Bureau Organisatie en Recht (Bureau O&R) en mevrouw [naam 3], hebben niet ingestemd met dit voorstel. De rechtbank heeft op 15 oktober 2024 het verzoek van de heer [naam 1] afgewezen, omdat niet aan de voorwaarden voor een dwangakkoord was voldaan. De rechtbank oordeelde dat de schuldbemiddeling correct was uitgevoerd door de gemeente Den Haag, maar dat de weigering van de schuldeisers om in te stemmen met de schuldregeling niet onredelijk was. De rechtbank benadrukte dat het aanbod van de heer [naam 1] niet het maximaal haalbare was en dat er onvoldoende onderbouwing was voor de stelling dat zijn inkomen niet zou verbeteren. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de heer [naam 1] zijn sollicitaties beter moet motiveren om zijn kansen op werk te vergroten. De rechtbank heeft besloten dat het verzoek tot oplegging van een dwangakkoord niet kan worden toegewezen en dat het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) in een apart vonnis zal worden behandeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/672204 / FT RK 24/765
vonnis van 15 oktober 2024
in de zaak van
[naam 1],
onbekende woon- of verblijfplaats,
postadres te [adres],
[postcode] [woonplaats 1],
hierna: de heer [naam 1],
tegen
[naam 2], vertegenwoordigd door LAVG Noord – Afdeling Schuldhulp,
woonachtig te [woonplaats 2],
hierna: de heer [naam 2],
Bureau Organisatie en Recht, vertegenwoordigd door Korenhof & Partners,
onbekende vestigingsplaats,
hierna: Bureau O&R,
[naam 3], vertegenwoordigd door TeRecht Gerechtsdeurwaarders en Incasso,
woonachtig te [woonplaats 3],
hierna: mevrouw [naam 3].
Waar deze zaak over gaat
De heer [naam 1] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft de heer [naam 1] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
De heer [naam 1] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van
€ 141.213,98 aan elf schuldeisers. Het is de heer [naam 1] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente Den Haag heeft hij voor het laatst op 22 januari 2024 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord). Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering ineens wordt aangeboden van 1% en aan de gewone schuldeisers een uitkering ineens van 0,5%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen.
1.2.
De heer [naam 2] is niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [naam 1] heeft een schuld aan de heer [naam 2] van € 36.204,64, dat is 25,63% van de totale schuldenlast.
1.3.
Bureau O&R is ook niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [naam 1] heeft een schuld aan Bureau O&R van € 2.748,01, dat is 1,95% van de totale schuldenlast.
1.4.
Mevrouw [naam 3] is ook niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [naam 1] heeft een schuld aan mevrouw [naam 3] van € 65.012,30, dat is 46,03% van de totale schuldenlast.
1.5.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [naam 1] op 10 september 2024 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank de heer [naam 2], Bureau O&R en mevrouw [naam 3] dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van de heer [naam 1] zijn behandeld op de zitting van 14 oktober 2024. Op deze zitting verschenen:
- de heer [naam 1]
- mevrouw Oppelaar-Kloeg schuldhulpverlener van de gemeente Den Haag.
2.2.
De heer [naam 2], Bureau O&R en mevrouw [naam 3] zijn opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen. Namens de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] is wel een schriftelijk verweer ingediend.

3.Standpunten van partijen

3.1.
De heer [naam 1] stelt dat het onredelijk is dat de heer [naam 2], Bureau O&R en mevrouw [naam 3] het aanbod niet aanvaarden. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan.
3.2.
De heer [naam 2] stemt niet in met de aangeboden schuldregeling. Hij onderbouwt zijn weigering onder meer als volgt. Zijn vordering bedraagt een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast. Bovendien is hij een particulier zonder grote financiële buffer, dus hij heeft een groot belang bij volledige nakoming van zijn vordering. Verder vindt de heer [naam 2] dat het aanbod en het dwangverzoek onvoldoende is onderbouwd. Er is ten onrechte een saneringskrediet aangeboden, waardoor het aanbod niet het maximaal haalbare is. Het is gelet op de krappe arbeidsmarkt aannemelijk dat de heer [naam 1] op korte termijn een baan zal vinden. De heer [naam 2] heeft een voorkeur voor een Wsnp-traject, omdat het betere (wettelijke) waarborgen geeft voor de schuldeisers. Hij verwacht dat er na een Wsnp een hoger bedrag kan worden uitgekeerd dan nu wordt aangeboden.
3.3.
Mevrouw [naam 3] stemt ook niet in met de aanboden schuldregeling om de volgende redenen. Zij meent dat het aanbod en het dwangverzoek niet volledig naar waarheid is opgesteld. Volgens mevrouw [naam 3] woont de heer [naam 1] feitelijk bij zijn vriendin ondanks dat hij niet op een vast adres staat ingeschreven. Mevrouw [naam 3] en de heer [naam 1] hebben op 24 februari 2024 in een civiele procedure een regeling getroffen waarin [naam 1] gehouden is om een bedrag van € 64.800,- te betalen in maandelijkse termijnen van € 200,-. Zij wil dat dit bedrag volledig wordt betaald.
3.4.
Bureau O&R heeft haar standpunt niet kenbaar gemaakt aan de rechtbank.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank zal het verzoek van de heer [naam 1] om een dwangakkoord op te leggen afwijzen. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat de heer [naam 2], Bureau O&R en mevrouw [naam 3] weigeren in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
De schuldbemiddeling moet zijn uitgevoerd door een bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door de gemeente Den Haag. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarde(n), namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier niet op zijn plaats is.
Het is niet onredelijk dat verweerders hebben geweigerd met de schuldregeling in te stemmen
4.6.
De vorderingen van verweerders bedragen met 73,61% een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast. Dat brengt mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat zij hebben geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. In dit geval is van belang dat het voorstel niet het maximaal haalbare is. Het aanbod van de heer [naam 1] betreft een saneringskrediet waarbij is uitgegaan van het huidige inkomen: een uitkering op grond van de Participatiewet ter hoogte van € 871,17. De rechtbank is van oordeel dat in zijn situatie een prognoseakkoord had moeten worden aangeboden. Bij het aangeboden saneringskrediet wordt namelijk geen rekening gehouden met een mogelijke verbetering van het inkomen. In deze gevallen moet worden onderbouwd dat het aannemelijk is dat het inkomen de komende periode niet zal verbeteren. Dit heeft de heer [naam 1] onvoldoende gedaan. Tijdens de zitting vertelde hij dat in een recente medische keuring is vastgesteld dat hij volledig arbeidsgeschikt wordt geacht als rekening wordt gehouden met een aantal beperkingen. De medische rapportage is niet overgelegd zodat de rechtbank uitgaat van 100% arbeidsgeschiktheid van de heer Bats. Het is niet uitgesloten dat de heer [naam 1] in de komende periode een baan kan vinden waarbij zijn inkomen hoger wordt dan zijn huidige PW-uitkering. Dit betekent dat ook niet kan worden uitgesloten dat de heer [naam 1] een groter deel van de vorderingen van zijn schuldeisers kan betalen. De heer [naam 1] heeft hiertegen ingebracht dat hij al ruim een jaar solliciteert zonder succes. Hij stuurt echter bij iedere sollicitatie een CV mee waarin onder meer staat dat
“de zin om te werken ook ver weg te zoeken is”. Daarnaast heeft hij in dit CV een uitgebreide opsomming van zijn medische klachten opgenomen. Bij gebrek aan een nadere onderbouwing heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat hij deze klachten ook daadwerkelijk heeft. Hij sluit zijn CV af met de opmerking
‘Dus ik weet niet wat voor werk er bij deze moeilijkheden past. Maar heb wel een sollicitatie plicht’.Op deze wijze solliciteren is naar het oordeel van de rechtbank (uiteraard) onvoldoende. Het is aannemelijk dat de heer [naam 1] een grotere kans heeft op het vinden van een baan, met een hogere afloscapaciteit voor zijn schuldeisers, als hij zijn sollicitaties beter motiveert.
De overige argumenten van verweerders
4.7.
Omdat de rechtbank op grond van het voorgaande al tot afwijzing van het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord komt, is het niet nodig de andere argumenten te bespreken op grond waarvan verweerders niet instemmen met de aangeboden schuldregeling.
Op het WSNP-verzoek wordt in een apart vonnis beslist
4.8.
De heer [naam 1] heeft op de zitting laten weten het verzoek om te worden toegelaten tot WSNP te handhaven als het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt afgewezen. De rechtbank zal op dat verzoek in een apart vonnis beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af.
Dit is een beslissing van mr. L. Mundt, rechter, in samenwerking met mr. M.J.P. Vink, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan verzoeker gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag. Dit kan alleen indien het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ook door de rechtbank is afgewezen en verzoeker tegelijk hoger beroep instelt tegen die afwijzing (art. 292 lid 3 Fw).