ECLI:NL:RBDHA:2024:16855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan eiseres de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 behandeld, waarbij eiseres via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door haar gemachtigde, en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen of eiseres te laat is uitgeplaatst naar het Justitieel Complex (JC) Zeist. Eiseres stelde dat zij niet tijdig was uitgeplaatst, omdat niet kon worden gecontroleerd of dit uiterlijk de dag na de oplegging van de maatregel had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de langere overplaatsing gerechtvaardigd was, aangezien de uitplaatsing meer dan 24 uur had geduurd. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf het moment van opleggen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring en kende eiseres een schadevergoeding toe van € 1460,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen (via een beeldverbinding), bijgestaan door haar gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is eiseres te laat uitgeplaatst?
1. Een van de beroepsgronden van eiseres is dat dat zij te laat is uitgeplaatst naar het Justitieel Complex (JC) Zeist, omdat niet is te controleren of dit uiterlijk de dag na de oplegging van de maatregel (op 29 september 2024) is gebeurd.
1.1.
Tijdens de inbewaringstelling van een vreemdeling wordt in de regel gebruik gemaakt van een gespecialiseerde inrichting. [1] Dit is een Unierechtelijke voorwaarde voor bewaring. [2] Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt verder dat een vreemdeling alleen in een niet-gespecialiseerde inrichting kan worden geplaatst als de bijzondere omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen. [3] Uit vaste rechtspraak volgt dat de minister na de inbewaringstelling enige tijd moet worden gegund om een plaats in een speciale inrichting voor vreemdelingenbewaring en het vervoer daarnaartoe te regelen. Een termijn van 24 uur is daarvoor in ieder geval acceptabel. Echter, zodra de overplaatsing meer dan 24 uur heeft geduurd, zoals in het geval van eiseres, dient verweerder te motiveren waarom deze langere overplaatsing wegens bijzondere omstandigheden was gerechtvaardigd.
1.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De gemachtigde van de minister heeft op zitting de correspondentie voorgelezen die hij heeft gehad met een ambtenaar bij de vreemdelingenpolitie. Deze correspondentie bevat de enkele zin dat er met de vaststelling van de uitplaatsing iets mis is gegaan, maar dat de uitplaatsing van eiseres in ieder geval binnen 24 uur is gebeurd. Dat met de vastlegging van de uitplaatsing iets mis is gegaan ligt in de risicosfeer van de minister. De gemachtigde van de minister was zich er bij de voorbereiding van de zitting van bewust dat het niet was vastgelegd. Hij heeft echter geen stukken ingediend waaruit blijkt op welk tijdstip deze uitplaatsing wel heeft plaatsgevonden. De enkele mededeling in de bedoelde correspondentie dat dit in ieder geval binnen 24 uur is gebeurd, is daarvoor niet genoeg. De rechtbank acht dit onvoldoende om aan te nemen dat eiseres uiterlijk de dag na de oplegging van de maatregel (op 29 september 2024) is uitgeplaatst naar het JC Zeist. Het moet er daarom voor worden gehouden dat eiseres te laat is uitgeplaatst. Voor deze langere overplaatsing heeft de minister geen bijzondere omstandigheden aangevoerd.
1.3.
Dit betekent dat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig is.
De overige beroepsgronden
2. Omdat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig is, behoeven de overige beroepsgronden daarom geen bespreking meer

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
3.1.
Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x € 130,- (verblijf politiecel) en 12 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1460,-.
3.2.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 11 oktober 2024;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1460,- te betalen door de griffie en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
2.Zie ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829, en ABRvS 7 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3414.
3.Zie bijvoorbeeld HvJEU 2 juli 2020, ECLI:EU:C:2020:511 (arrest W.M.).