ECLI:NL:RBDHA:2024:16797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/660284 / HA ZA 24-80
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onrechtmatige betalingen door voormalig bestuurder van een vennootschap

In deze civiele procedure vordert de eiseres, een vennootschap, dat de gedaagde, voormalig bestuurder van de vennootschap, een groot aantal betalingen die hij tussen 2008 en 2015 vanaf de bankrekening van de vennootschap heeft gedaan, terugbetaalt. De eiseres stelt dat deze betalingen onrechtmatig zijn gedaan en dat de gedaagde hiervoor aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde de betalingen heeft gedaan in het kader van zijn taakvervulling als bestuurder en dat de eiseres niet heeft aangetoond dat de gedaagde hiervoor ernstig verwijt treft, zoals vereist onder artikel 2:9 BW. De rechtbank wijst de vordering af, omdat de eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat de betalingen onrechtmatig waren. Daarnaast wordt de vordering op basis van onverschuldigde betaling afgewezen, omdat de eiseres niet heeft aangetoond dat de betalingen zonder rechtsgrond zijn gedaan. De rechtbank concludeert dat de eiseres niet heeft voldaan aan haar stelplicht en dat de gedaagde niet aansprakelijk is voor de gevorderde bedragen. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/660284 / HA ZA 24-80
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
[bedrijfsnaam 1] N.V.statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de NV,
advocaat: mr. E. Fransen te Den Haag,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam.

1.De zaak in het kort

Vanuit de NV hebben [gedaagde] en zijn vader lange tijd een (familie)bedrijf geëxploiteerd. De aandelen in de NV worden heden gehouden door [gedaagde] (minderheidsaandeelhouder) en zijn broer en zus (samen meerderheidsaandeelhouder).
Er bestaat een langdurig, hoogoplopend conflict tussen enerzijds [gedaagde] en anderzijds zijn broer en zus, onder meer over (de liquidatie van) de NV. Het conflict heeft reeds geleid tot een aantal gerechtelijke procedures. De NV had tot eind 2015 als enig bestuurder [gedaagde] en wordt inmiddels bestuurd door zijn broer.
De NV eist in deze procedure dat [gedaagde] een groot aantal betalingen die hij in de jaren 2008 tot en met 2015 vanaf de bankrekening van de NV heeft gedaan, aan de NV terugbetaalt/vergoedt, op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de betalingen heeft gedaan in het kader van zijn taakvervulling als bestuurder van de NV, ofwel dat het doen door [gedaagde] van deze betalingen nauw met die taakvervulling heeft samenhangen. [gedaagde] is daarom uitsluitend aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad wegens het doen van deze betalingen, voor zover hem daarvan ernstig verwijt treft als bedoeld in artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De NV heeft niet gesteld dat dit aan de orde is. Voor zover de NV haar vordering daarnaast op onverschuldigde betaling heeft gegrond, heeft zij het bestaan en de omvang van deze vordering onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd. De vordering wordt daarom afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 december 2023, met producties 1 tot en met 16;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 14;
- het tussenvonnis van 12 juni 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald op 2 september 2024 om 9.00 uur;
- de nadere producties genummerd 18 tot en met 24 van de zijde van de NV;
- de nadere producties 15 tot en met 18 van de zijde van [gedaagde] .
2.2.
Op 2 september 2024 om 6.57 uur heeft de advocaat van de NV een e-mail aan de rechtbank en de advocaat van [gedaagde] gestuurd, met als bijlage een akte eiswijziging tevens overlegging producties, met producties 25 en 26.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 2 september 2024 (aanvang 9.00 uur) plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • Mevrouw [naam 1] , (hierna: [naam 1] ) gevolmachtigd om de NV in deze procedure te vertegenwoordigen, bijgestaan door mr. Fransen;
  • [gedaagde] voor zich, bijgestaan door mr. Maliepaard.
De advocaten van partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de zitting verder is besproken.
2.4.
Van de zijde van [gedaagde] is op de mondelinge behandeling geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de (primaire) eis zoals ingesteld bij dagvaarding, maar wel tegen de subsidiaire eis die de NV bij akte eiswijziging heeft willen instellen, wegens strijd met de goede procesorde.
2.5.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] , de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [naam 1] zijn broers en zus. Zij zijn kinderen van wijlen de heer [vader] (hierna: vader [vader] ) en wijlen mevrouw [moeder] (hierna: moeder [moeder] ).
3.2.
De NV is opgericht door de grootvader van [gedaagde] , [naam 2] en [naam 1] . Vanuit de NV is tot 2001 een onderneming gedreven. Vanaf 1980 is [gedaagde] de bestuurder van de NV geweest en was vader [vader] commissaris van de NV. Vader [vader] en [gedaagde] hebben beiden vele jaren in de onderneming van de NV gewerkt.
3.3.
De NV houdt alle aandelen in [bedrijfsnaam 2] Mij NV (hierna: [bedrijfsnaam 2] ). [gedaagde] is tot op heden enig bestuurder van [bedrijfsnaam 2] .
3.4.
In 2001 is de onderneming die de NV heeft gedreven, verkocht aan een derde partij. Na de verkoop van de onderneming was de NV nog de eigenaar van een pand dat tevens werd gebruikt als bedrijfspand en als woonhuis van vader en moeder [moeder] (hierna: het Pand). Verder hield de NV na de verkoop van de onderneming nog enige banktegoeden.
3.5.
Vader Janssen is tot zijn overlijden op 16 augustus 2008 medeaandeelhouder in en commissaris van de NV geweest. Tot het overlijden van vader Janssen hielden hijzelf, [gedaagde] en [naam 2] respectievelijk 22, 16 en twee aandelen in de NV.
3.6.
Als gevolg van het overlijden van vader Janssen heeft moeder Janssen de 22 aandelen van vader Janssen in de NV door vererving verkregen.
3.7.
Een eerdere bodemprocedure bij de rechtbank Den Haag met moeder en [naam 2] als eisers en de NV en [gedaagde] als gedaagden (met zaak-rolnummer C/09/453579 / HA ZA 13-1220), is uitgemond in een proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank Den Haag op 23 april 2014. In dit proces-verbaal zijn – kort gezegd – enige afspraken neergelegd over liquidatie van de NV.
3.8.
In 2014 of 2015 heeft de NV het Pand verkocht en geleverd aan een derde. De koopprijs daarvoor is op de bankrekening van de NV terecht gekomen.
3.9.
Op 16 december 2015 is [gedaagde] als bestuurder van de NV geschorst en is de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) aangesteld als interim bestuurder van de NV.
3.10.
Op 18 december 2018 is [naam 3] opgestapt als interim bestuurder van de NV. Nadien is [naam 2] bestuurder van de NV geworden.
3.11.
Moeder [moeder] is op 30 april 2019 overleden. In het testament van moeder [moeder] is [gedaagde] in de legitieme gesteld. [gedaagde] heeft daardoor geen van de aandelen van moeder [moeder] in de NV geërfd.
3.12.
[gedaagde] heeft bij de rechtbank een procedure tegen de NV aanhangig gemaakt (zaak- en rolnummer C/09/625389 / HA ZA 22-178) en daarbij een geldelijke vordering tegen de NV ingesteld.. In het eindvonnis dat op 1 maart 2023 in deze procedure is gewezen (hierna: het vonnis van 1 maart 2023) is de vordering van [gedaagde] gedeeltelijk toegewezen. [gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld van het vonnis van 1 maart 2023.

4.Het geschil

4.1.
De N.V. vordert (primair) – samengevat en na wijziging van haar (primaire) eis – dat de rechtbank, bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat de door [gedaagde] aan de NV onttrokken geldbedragen zoals gespecificeerd in de randnummers 13 tot en met 15 van de dagvaarding met onderliggende producties, zonder recht zijn geweest en dat [gedaagde] door deze onttrekkingen jegens de NV onrechtmatig heeft gehandeld, dit enkel niet voor wat betreft de bankbetalingen/onttrekkingen uit voornoemde specificatie die rechtens bewezen rechtmatig zijn gebleken;
voor recht verklaart dat deze schade minimaal bestaat uit het totale bedrag van de onrechtmatige onttrekkingen;
bepaalt dat deze schade per datum dagvaarding in hoofdsom bedraagt € 714.239,87, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente en voorts te bepalen dat [gedaagde] dit bedrag binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan de NV dient te betalen;
bepaalt dat [gedaagde] € 4.500 aan buitengerechtelijke incassokosten aan de NV dient te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder alle beslagkosten en de nakosten.
4.2.
De NV heeft aan deze vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Toen [gedaagde] in de jaren 2008 tot en met 2015 enig bestuurder van de NV was, heeft hij een groot aantal betalingen gedaan vanaf de bankrekening van de NV, zonder (gebleken) recht daartoe. De NV heeft aanspraak op vergoeding door [gedaagde] van deze bedragen op grond van onrechtmatige daad, behoudens voor zover [gedaagde] de rechtmatigheid daarvan (per betaling) in rechte aantoont. De NV heeft aldus aanspraak op € 714.239,87, namelijk de optelsom van alle betalingen op de bankafschriften van de NV die [naam 3] met een kruisje heeft gemarkeerd, overgelegd als productie 7 bij dagvaarding.
4.3.
[gedaagde] heeft zich tegen deze (primaire) vorderingen verweerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
4.4.
De akte eiswijziging van de NV bevat verder de (subsidiair) vordering om [gedaagde] , bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, te veroordelen tot het verstrekken van:
  • i) de volledige administratie van de NV, ongeacht de inhoud of aard van desbetreffende stukken, en
  • ii) een chronologische toelichting met de daarbij behorende onderliggende stukken van de aan de NV onttrokken bedragen, zoals gespecificeerd in de dagvaarding sub 13 tot en met 15, op straffe van een dwangsom.
4.5.
Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de NV toegelicht dat met deze subsidiaire vordering is gedoeld op de administratie van
[bedrijfsnaam 2].
4.6.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering voor zover het de toegevoegde subsidiaire vordering betreft, op de grond dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De (primaire) vordering van de NV strekt tot vergoeding/terugbetaling door [gedaagde] van een groot aantal betalingen die hij vanaf de bankrekening van de NV heeft gedaan aan zichzelf en derden, toen hij in de jaren 2008 tot en met 2015 (enig) bestuurder was van de NV. De NV heeft deze vordering gebaseerd op onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) en onverschuldigde betaling.
Beroep op verjaring
5.2.
De rechtbank zal eerst oordelen over het beroep van [gedaagde] op verjaring van deze beweerde geldvordering van de NV. Op grond van artikel 3:310 BW verjaart een schadevergoedingsvordering op grond van onrechtmatige daad door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Voor een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling gelden gelijke termijnen, zij het dat de vijfjaarstermijn dan aanvangt op de dag dat de schuldeiser met zowel het bestaan van zijn vordering als de persoon van de ontvanger bekend is geworden. De verjaring van een vordering tot schadevergoeding kan worden gestuit, onder meer door een schriftelijke aanmaning (artikel 3:317 lid 1 BW).
5.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat – voor zover hij door het doen van de betalingen een onrechtmatige daad heeft gepleegd – de verjaringstermijn steeds is gaan lopen op het moment dat de betaling werd gedaan, omdat dit steeds het moment was dat de NV (in de persoon van [gedaagde] ) wist van zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon (namelijk [gedaagde] ).
5.4.
De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet, en overweegt daartoe als volgt. In beginsel brengt de aard van de functie van een bestuurder van een rechtspersoon mee dat zijn wetenschap in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als wetenschap van de rechtspersoon. Dit kan echter onder bijzondere omstandigheden anders zijn. Verwezen wordt naar Hoge Raad 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1413 (Treston/HDI-Gerling Verzekeringen). Voor zover sprake zou zijn van onrechtmatig handelen door [gedaagde] , is naar het oordeel van de rechtbank sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de wetenschap van [gedaagde] niet heeft te gelden als wetenschap van de NV. In dat geval was er namelijk ontegenzeggelijk sprake van een financiële belangentegenstelling tussen de NV en [gedaagde] , waarvan [gedaagde] als enige op de hoogte was. Onder deze omstandigheden is de verjaringstermijn naar het oordeel van de rechtbank pas gaan lopen op het moment dat een andere financieel belanghebbende of functionaris van de NV bekend werd met de betalingen. Hetzelfde geldt voor de vordering uit onverschuldigde betaling. De wetenschap van [gedaagde] over de aan hemzelf gedane betalingen kunnen onder de hiervoor bedoelde omstandigheden niet gelden als wetenschap van de NV.
5.5.
Vast staat dat [gedaagde] op 16 december 2015 als bestuurder is geschorst en dat [gedaagde] de bankafschriften van de NV in januari 2016 aan [naam 3] (de toenmalige interim-bestuurder) heeft gestuurd. Dit blijkt onder meer uit randnummer 4.3.17 van het vonnis van 1 maart 2023, door de NV overgelegd als productie 1 bij dagvaarding. [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat de NV al voor januari 2016 wetenschap had van haar vorderingen. De NV heeft gesteld dat zij de verjaring heeft gestuit met een schriftelijke aanmaning van 31 december 2020 heeft gestuurd. [gedaagde] heeft de ontvangst van die brief niet (langer) betwist. Dit leidt tot de conclusie dat de NV de verjaring van haar (beweerde) vordering binnen de geldende verjaringstermijn van vijf jaar en dus tijdig heeft gestuit. Het beroep van [gedaagde] op verjaring faalt daarom.
De vordering op grond van onrechtmatige daad
5.6.
Een bestuurder van een vennootschap is in beginsel hoogstens schadeplichtig jegens die vennootschap wegens onrechtmatig doen of nalaten bij zijn taakvervulling als bestuurder, als deze bestuurder van dit doen of nalaten ernstig verwijt treft als bedoeld in artikel 2:9 BW. Deze norm is strenger dan die van schending van de normaliter geldende zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 lid 2 BW. Deze strengere norm voor aansprakelijkheid geldt ook als de aan de bestuurder verweten onrechtmatige daad in zodanig verband staat met zijn taakvervulling als bestuurder, dat de strekking van artikel 2:9 BW zich tegen een verdergaande aansprakelijkheid verzet. Verwezen wordt naar Hoge Raad 2 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3535 (Nutsbedrijf Westland/Schieke).
5.7.
De betalingen waarop de geldelijke vordering van de NV betrekking heeft, zijn steeds door [gedaagde] gedaan in de periode dat hij enig bestuurder van de NV was. [gedaagde] heeft de betalingen verder alleen kunnen doen omdat hij (enig) bestuurder van de NV was. Op basis hiervan oordeelt de rechtbank dat [gedaagde] de betalingen ofwel heeft gedaan in het kader van zijn taakvervulling als bestuurder van de NV, ofwel dat die betalingen daarmee in zodanig verband staan dat [gedaagde] daarvoor uitsluitend aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, voor zover het doen van deze betalingen hem ernstig kan worden verweten. De omstandigheid dat, zoals opgeworpen door de NV, zij in de betreffende periode al geen ondernemingsactiviteiten meer ontplooide, maakt dit niet anders. Dit laat namelijk onverlet dat de NV nog bestond, dat [gedaagde] haar (enig) bestuurder was en dat [gedaagde] in dat kader taken mocht vervullen en namens de NV (rechts)handelingen mocht verrichten, onder meer door het doen van betalingen.
5.8.
De NV heeft in deze procedure niet gesteld dat [gedaagde] een ernstig verwijt treft van het doen van de betalingen. Sterker nog, de NV heeft niet eens onderbouwd gesteld dat [gedaagde] door het doen van de betalingen de zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden die normaliter geldt op grond van artikel 6:162 BW. De NV heeft zich op het standpunt gesteld een betaling voor onrechtmatig moet worden behouden totdat de rechtmatigheid daarvan is gebleken, en dat [gedaagde] daarom alle betalingen moet vergoeden die hij in de periode 2008 tot en met december 2015 vanaf de bankrekening van de NV heeft gedaan en waarbij vraagtekens kunnen worden geplaatst, met uitzondering van de betalingen waarvan Janssen in deze procedure de rechtmatigheid aantoont. Verder leidt de wijze waarop de vordering (na wijziging van eis) inmiddels is geformuleerd, volgens de NV ertoe dat de stelplicht en bewijslast op dit punt op [gedaagde] rusten.
5.9.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De NV beroept zich in deze procedure op het rechtsgevolg van haar stelling dat [gedaagde] verplicht is om de gevorderde geldbedragen aan de NV (terug) te betalen bij wege van schadevergoeding, omdat het doen van die betalingen onrechtmatig was. Er is geen rechtsregel waaruit volgt dat een betaling die wordt gedaan door een bestuurder namens een rechtspersoon, voor onrechtmatig moet worden gehouden totdat de rechtmatigheid daarvan is gebleken of aangetoond. Als uitgangpunt geldt daarom dat het aan de NV is om voldoende onderbouwd te stellen – en zo nodig te bewijzen – dat de betalingen waarop het gevorderde betrekking heeft, onrechtmatig waren en tot schade hebben geleid, en niet omgekeerd. Dit geldt ongeacht de wijze waarop (de advocaat van) de NV haar vordering heeft geformuleerd.
5.10.
Denkbaar is dat met succes kan worden betoogd dat [gedaagde] ernstig verwijt treft van het doen van (een of meer van) de betalingen die in deze procedure aan de orde zijn, bijvoorbeeld omdat dit in strijd was met de statutaire doelomschrijving van de NV, een statutaire bepaling over tegenstrijdig belang, of een andere statutaire bepaling die de NV beoogt te beschermen. Ook is denkbaar dat van één of meer betalingen kan worden gezegd dat geen redelijk denkend bestuurder die onder dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan. Stellingen daarover hadden bijvoorbeeld per categorie van betalingen of per ontvanger van de betalingen kunnen worden ingenomen. De NV heeft daarover in deze procedure echter helemaal niets gesteld. De NV heeft in deze procedure haar statuten niet eens overgelegd. [gedaagde] heeft daardoor ook niet de mogelijkheid gehad om zich op dit punt naar behoren te verweren.
5.11.
De NV heeft op de mondelinge behandeling betoogd dat zij niet de mogelijkheid heeft gehad om te stellen dat de betalingen onrechtmatig (of ernstig verwijtbaar) waren, omdat zij niet over de daarvoor nodige informatie beschikt. Op deze grond heeft de advocaat van de NV de rechtbank verzocht om de bewijslast om te keren. De rechtbank overweegt hierover ten eerste dat (de huidige bestuurder van) de NV al een aantal jaar de beschikking heeft over alle bankafschriften van de NV in de hier relevante periode. De NV had aldus mogelijkheid om ten minste gemotiveerd
te stellendat het ernstig verwijtbaar is dat [gedaagde] deze betalingen heeft gedaan, bijvoorbeeld op de in randnummer 5.10 van dit vonnis genoemde gronden. Reeds omdat de NV niets van dit alles heeft gedaan, zal de rechtbank niet overgaan tot omkering van de bewijslast.
5.12.
De conclusie luidt dat de vorderingen van de NV die op artikel 6:162 BW zijn gegrond, niet toewijsbaar zijn, omdat de NV niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht.
Onverschuldigde betaling
5.13.
De rechtbank stelt voorop dat, voor zover de NV [gedaagde] aanspreekt uit hoofde van onverschuldigde betaling, als ontvanger van de gelden dus, de vordering alleen kan zien op betalingen die door de NV aan [gedaagde] zijn gedaan en niet op betalingen aan derden. Dat die betalingen aan derden in feite moeten worden beschouwd als betalingen aan [gedaagde] is gesteld noch gebleken.
5.14.
In het kader van de vordering uit onverschuldigde betaling rusten op de NV de stelplicht en de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij de betreffende betalingen heeft gedaan zonder dat daarvoor een rechtsgrond is.
5.15.
Ook aan deze stelplicht is door de NV niet voldaan. De NV kan ook in dit kader niet volstaan met de stelling dat [gedaagde] heeft nagelaten de rechtsgrond van de betreffende betalingen te onderbouwen. Dat zou immers leiden tot een omkering van de bewijslast en daarvoor ziet de rechtbank ook op dit punt geen aanleiding vanwege de hiervoor genoemde redenen.
5.16.
De NV heeft als onderbouwing slechts haar bankafschriften overgelegd uit de periode 2008 tot en met december 2015, waarbij door haar voormalig bestuurder [naam 3] een kruisje is gezet bij betalingen en ontvangsten waarbij volgens hem vraagtekens kunnen worden geplaatst. De NV heeft in haar vordering al die betalingen (en ontvangsten) op één hoop gegooid. Uit de omschrijving volgt echter dat een deel van de betalingen aan [gedaagde] ziet op loon. Andere betalingen, met name de betalingen aan [gedaagde] en zijn vrouw samen, zien blijkens de omschrijving op een lening, en daarvan zijn ook terugbetalingen zichtbaar. Die betalingen kunnen daarom niet zonder meer als onverschuldigd worden aangemerkt.
5.17.
Uit de bankafschriften volgt dat er door de NV een aantal keer grote bedragen zijn betaald aan [gedaagde] . Uit de omschrijving valt niet op te maken waar die betalingen op zien en desgevraagd heeft [gedaagde] daar tijdens de mondelinge behandeling ook geen duidelijkheid over kunnen verschaffen. Wel heeft hij als producties 16 en 17 bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij op 18 september 2015 € 310.000 op de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] heeft overgemaakt onder vermelding van ‘Retour Lening’ en dat er op 11 december 2015 € 309.500 vanaf de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] is overgemaakt op de bankrekening van de NV. Op die wijze zou hij (een deel van) de aan hem overgemaakte bedragen hebben terugbetaald. [gedaagde] heeft verder onweersproken gesteld dat er op de balans van de NV geen schuld aan [bedrijfsnaam 2] is opgenomen en op de balans van [bedrijfsnaam 2] geen vordering op de NV. De NV heeft op de zitting erkend dat zij de (terug)betaling van € 309.500 niet bij haar schadeberekening heeft betrokken. De NV heeft aldus onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de betreffende overboekingen (en: welke overboekingen) aan [gedaagde] onverschuldigd zijn geweest en tot welke vordering dat zou leiden.
5.18.
Al met al heeft de NV onvoldoende onderbouwd wat het saldo is van de verschillende betaalstromen (loon, lening aan [gedaagde] en zijn vrouw, betalingen zonder omschrijving), onvoldoende onderbouwd waarom de betalingen die gegrond lijken te zijn op loon dan wel lening toch als onverschuldigd moeten worden aangemerkt en onvoldoende inzicht gegeven in de kennelijk tussen [gedaagde] , [bedrijfsnaam 2] en de NV bestaande (feitelijke) rekening-courantverhouding.
5.19.
Voor zover de NV het standpunt is toegedaan dat zij een en ander niet nader kan onderbouwen omdat de door [gedaagde] als (toenmalig) bestuurder gehouden administratie daarin onvoldoende inzicht geeft had het op haar weg gelegen dat nader, en concreet, te onderbouwen. Zij kon in elk geval niet volstaan met enkel de bankafschriften met kruisjes bij de betwiste betalingen. Daaruit kan de rechtbank niet afleiden welke betalingen zonder rechtsgrond zijn gedaan en (laat staan) wat dan de omvang van de vordering is.
De subsidiaire vordering
5.20.
De NV heeft haar akte eiswijziging met daarin de subsidiaire vordering zéér kort voor de zitting ingediend. [gedaagde] heeft zich daardoor niet naar behoren tegen deze vordering kunnen verweren. Daar komt bij dat deze subsidiaire vordering is ingesteld ten behoeve van door [naam 2] en [naam 1] gewenste liquidatie van de NV, en niet voor de onderbouwing van de vordering die in deze procedure aan de orde is. De advocaat van de NV heeft op de zitting immers verklaard dat, anders dan in de akte wijziging eis geformuleerd, een vordering tot overlegging van de hele administratie van
[bedrijfsnaam 2](geen partij in deze procedure) is beoogd. De rechtbank volgt daarom [gedaagde] erin dat deze eiswijziging in strijd is met de goede procesorde en laat deze buiten beschouwing. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, ook voor zover de subsidiaire vordering zou zijn toegelaten, deze zou zijn afgewezen. De subsidiaire vordering is een vordering tot exhibitie als bedoeld in artikel 843a Rv. Daarom had de NV op zijn minst (onderbouwd) moeten stellen dat is voldaan aan de uit 843a lid 1 Rv voortvloeiende eisen. Daarover is niets gesteld in de akte wijziging eis en evenmin op de mondelinge behandeling. De NV heeft dus ook wat betreft de subsidiaire vordering niet aan haar stelplicht voldaan.
Slotsom en proceskosten
5.21.
De slotsom is dat alle vorderingen van de NV worden afgewezen.
5.22.
De NV zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 2.277
- salaris advocaat € 7.004 (2 punt × tarief VII à € 3.502 per punt)
- nakosten € 178met de in de beslissing genoemde eventuele verhoging)
totaal € 9.459.
5.23.
De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing opgenomen. Verder zal de proceskostenveroordeling, zoals door [gedaagde] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

6.De beslissing

6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt de NV in de proceskosten van [gedaagde] van € 9.459 te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als de NV niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet NV € 92 extra aan nakosten betalen, plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag waarop de proceskosten volledig zijn betaald;
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
1769