ECLI:NL:RBDHA:2024:16780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
SGR 23/2059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhaving bouwwerk in achtertuin

Op 19 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 24 februari 2023, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om handhavend op te treden tegen een bouwwerk in de achtertuin werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het bouwwerk niet vergunningvrij mocht worden opgericht, omdat het zich op minder dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat het water achter de percelen niet als een doorsnee sloot kan worden aangemerkt, maar als openbaar toegankelijk en bevaarbaar water. Dit oordeel is gebaseerd op de Nota van Toelichting en eerdere jurisprudentie. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser en heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,40, evenals het griffierecht van € 184,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2059
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: J. Goede),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Hermans en mr. B.N. Vinkenvleugel).

Inleiding

Bij besluit van 4 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om handhavend op te treden tegen het bouwwerk in de achtertuin van de [adres] in [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 24 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,40;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 184,- vergoedt.

Overwegingen

1. De aanvraag om handhavend op te treden tegen het bouwwerk in de achtertuin van de [adres] is door verweerder afgewezen. Volgens verweerder mag het bouwwerk vergunningvrij worden opgericht op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Volgens verweerder is daarom geen sprake van een illegaal bouwwerk.
1.1.
Op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor mag vergunningvrij worden gebouwd in achtererfgebied, maar niet op een afstand van minder dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
1.2.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of het bouwwerk staat in het achtererfgebied. Dat is het geval. De voorkant van de woning ligt aan de [straatnaam]. Het achtererfgebied bevindt zich achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied. In dit geval is dat de achtertuin van de [adres].
1.3.
De tweede vraag die moet worden beantwoord is of het bouwwerk is gebouwd op een afstand van minder dan 1 m vanaf openbaar gebied. Vast staat dat er water ligt achter de percelen aan de Calslaan. Het bouwwerk bevindt zich op een afstand van minder dan 1 m van dit water.
1.4.
Water kan behoren tot het openbaar gebied. Volgens de Nota van Toelichting (Stb. 2014, 333, p. 32) wordt echter niet al het openbare water aangemerkt als openbaar toegankelijk gebied. Een doorsnee sloot wordt niet gerekend tot openbaar toegankelijk gebied, aldus de toelichting. Alleen bevaarbaar openbaar water (vaarwater) wordt tot openbaar gebied gerekend. Het moet dus gaan om water, zoals een rivier, gracht, beek, kanaal of weteringen, dat geschikt is om te worden gebruikt door scheepvaart (waaronder begrepen pleziervaart), aldus de Nota van Toelichting.
1.5.
Oftewel, als het water achter de percelen aan de Calslaan een doorsnee sloot is, dan is geen sprake van openbaar gebied, als het water bevaarbaar en openbaar is, is wel sprake van openbaar gebied. Anders dan verweerder vindt de rechtbank dat geen sprake is van een doorsnee sloot. Tussen partijen is niet in geschil dat het water openbaar toegankelijk is. Op de foto’s in het dossier is bovendien te zien dat het water bevaarbaar is. Op de foto’s is te zien dat er verschillende soorten bootjes in het water liggen, zoals motorbootjes en sloepjes. Eiser heeft verder toegelicht dat hier ook wordt gezwommen. Eiser heeft ook toegelicht dat een ligplaatsenvergunningstelsel geldt voor het water achter de percelen en dat ook derden hier een boot kunnen aanleggen als zij daarvoor een vergunning hebben. Het water achter de percelen staat bovendien in directe verbinding met groter vaarwater in de Oude en Nieuwe Rijn. Ten slotte is het water niet gegraven met als functie om overtollig water van de percelen af te voeren, zoals bij een doorsnee sloot het geval is.
1.6.
De rechtbank ziet bevestiging voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2362) waarin ook relevant is gevonden dat sprake was van water dat in contact staat met groter openbaar vaarwater en dat algemeen toegankelijk en feitelijk bevaarbaar was.
1.7.
Voor zover verweerder voor het oordeel dat sprake is van een doorsnee sloot relevant heeft bevonden dat het water achter de percelen doodloopt, geldt dat dit niet maakt dat het water niet openbaar toegankelijk is. Ook doodlopend water kan openbaar toegankelijk zijn. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 februari 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:355)
.
1.8.
Het beroep is daarom gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit van 24 februari 2023 wordt vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak. Daarvoor geldt een termijn van 8 weken. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan enige dwangsommen te verbinden zoals door eiser is gevraagd.
1.9.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eiser. Deze proceskosten bestaan uit zijn reiskosten van € 8,30 en zijn verletkosten. De verletkosten zijn uren die eiser niet heeft gewerkt vanwege het bijwonen van de zitting en vanwege de heen- en terugreis. De zitting heeft 1 uur geduurd, voor de heen en terugreis naar [plaats] gaat de rechtbank uit van 2 uur. Dat komt dus neer op 3 uur verletkosten. Eiser heeft een uurtarief heeft van € 84,70. Dit leidt tot een totaalbedrag van 3 x € 84,70 + € 8,30 = € 262,40. Vergoeding van proceskosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is niet aan de orde aangezien eiser zich heeft laten bijstaan door een gemachtigde die geen beroepsmatig rechtsbijstandverlener is.
1.10.
Verweerder moet ook aan eiser het betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken 19 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.