In deze zaak heeft eiseres op 14 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar echtgenoot en minderjarige kinderen. De aanvraag was ingediend op 4 oktober 2023, en de minister had tot uiterlijk 2 april 2024 moeten beslissen. Eiseres stelde dat de minister in gebreke was, aangezien er geen besluit was genomen binnen de gestelde termijn. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de minister niet tijdig had beslist. De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twee weken opgelegd waarbinnen de minister een besluit moest nemen. Gezien de omstandigheden van de aanvraag om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning, oordeelde de rechtbank dat er sprake was van een bijzonder geval, wat aanleiding gaf om een langere beslistermijn op te leggen. De rechtbank bepaalde dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een besluit moest nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. Daarnaast werd de minister veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442,- en de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187,-. De uitspraak werd gedaan op 14 oktober 2024 door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier S. Mohandes.