ECLI:NL:RBDHA:2024:1676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
NL23.31151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag na verstrijken overdrachtstermijn

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Nigeriaanse nationaliteit, op 30 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft de staatssecretaris op 13 september 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 2 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend op 18 juli 2019, welke niet in behandeling is genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling op grond van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 21 februari 2020 ongegrond verklaard. Eiser stelt dat het besluit van 2 oktober 2019 geen betekenis meer heeft na het verstrijken van de overdrachtstermijn en dat de staatssecretaris opnieuw moet beslissen op de eerste asielaanvraag.

De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het verstrijken van de overdrachtstermijn betekent dat Nederland verantwoordelijk wordt voor de behandeling van de asielaanvraag, maar dit leidt niet tot de conclusie dat het eerdere besluit ingetrokken moet worden. De rechtbank wijst erop dat de datum van de opvolgende asielaanvraag, 30 september 2023, het vertrekpunt is voor de beoordeling van de niet-tijdige beslissing. De ingebrekestelling van 13 september 2023 is prematuur, aangezien de beslistermijn van zes maanden op de asielaanvraag pas eindigt op 30 maart 2024. Hierdoor is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31151

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiser heeft op 30 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de staatssecretaris.
Bij brief van 13 september 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 2 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Eiser heeft een eerste asielaanvraag ingediend op 18 juli 2019. Bij besluit van 2 oktober 2019 heeft de staatssecretaris deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op grond van de Dublinverordening. Bij uitspraak van 21 februari 2020 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen het beroep van eiser ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft zijn hiertegen ingediende hoger beroep ingetrokken. Daarmee staat het besluit op de eerste asielaanvraag in rechte vast.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat aan het besluit van 2 oktober 2019 geen betekenis meer toekomt na het verstrijken van de overdrachtstermijn die is vastgelegd in de Dublinverordening en dat het doen van een nieuwe asielaanvraag niet nodig is. De staatssecretaris moet nog een keer beslissen op de eerste asielaanvraag.
6. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Het verstrijken van de overdrachtstermijn betekent op grond van artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening dat Nederland de verantwoordelijke lidstaat wordt om de asielaanvraag van eiser te behandelen. De rechtbank kan echter niet uit de Dublinverordening afleiden dat het besluit op het asielverzoek dient te worden ingetrokken of zijn geldigheid verliest, als de overdrachtstermijn verstrijkt. Zie ook de uitspraak van deze zittingsplaats van 10 augustus 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:11974). De rechtbank verwijst op dit punt ook naar de uitspraak van deze zittingsplaats van 14 juni 2023 (ECLI:NL:RBNNE:2023:2369) waarin overwegingen aan ‘forumshopping’ worden gewijd. Daar sluit de rechtbank zich in deze uitspraak bij aan. De verwijzing van eiser naar jurisprudentie van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank leidt niet tot een ander oordeel, aangezien het aan de rechtbank is een eigen beoordeling te maken.
7. Het voorgaande betekent dat bij de vraag of er sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit de datum waarop de opvolgende asielaanvraag van eiser is gedaan het vertrekpunt is.
8. Die opvolgende aanvraag is hier gedaan op 30 september 2023. Bij brief van 13 september 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld. De beslistermijn van zes maanden op de asielaanvraag van 30 september 2023 eindigt echter pas op 30 maart 2024. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 13 september 2023 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
9. Het beroep is, gelet op het voorgaande, kennelijk niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.