ECLI:NL:RBDHA:2024:16749
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft eiser op 31 mei 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag echter afgewezen met het bestreden besluit van 26 juli 2024, waarbij de aanvraag als kennelijk ongegrond werd aangemerkt. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, maar heeft zich afgemeld voor de zitting op 25 september 2024. De rechtbank heeft vervolgens de zaak beoordeeld en vastgesteld dat eiser op 17 september 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en sindsdien geen contact meer heeft gehad met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), de Algemene Vreemdelingen- en Migratiedienst (AVIM) of de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V).
De rechtbank oordeelt dat, volgens vaste rechtspraak, een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit betekent dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De gemachtigde van eiser heeft bevestigd dat hij geen contact meer heeft gehad met eiser en niet weet waar hij zich bevindt.
Daarom concludeert de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is op 2 oktober 2024 openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.