In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf en het verblijfsdoel 'familie en gezin'. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 3 augustus 2023 zijn aanvraag heeft ingediend, welke op 31 augustus 2023 door verweerder is bevestigd. De wettelijke beslistermijn van negentig dagen is overschreden, en eiser heeft verweerder op 17 april 2024 in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank verleent eiser vrijstelling van het griffierecht en wijst het verzoek van verweerder om aanhouding van de zaak af. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. Indien verweerder besluit tot nader onderzoek, moet dit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten tot een bedrag van € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 11 oktober 2024. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder en draagt hem op om alsnog binnen de gestelde termijn een besluit op de aanvraag bekend te maken.