ECLI:NL:RBDHA:2024:16698
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om opschorting Dublinoverdracht naar Duitsland wegens te late indiening bezwaar
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die zich verzet tegen haar uitzetting naar Duitsland. Verzoekster had op 15 juli 2024 aangifte gedaan van mensenhandel en een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden. Deze aanvraag werd op 1 augustus 2024 afgewezen, en het bezwaar dat verzoekster hiertegen indiende, werd op 3 oktober 2024 niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Verzoekster stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij niet op de hoogte was van het besluit en geen advocaat had kunnen inschakelen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechter benadrukte dat het aan verzoekster was om aan te tonen dat zij het besluit niet had ontvangen, en dat de veronderstelling van ontvangst op basis van de verzendadministratie van de verweerder niet was ontkracht. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en wees het af, waardoor de uitzetting naar Duitsland niet werd opgeschort. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 875,-.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 oktober 2024, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.