ECLI:NL:RBDHA:2024:16666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.30710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 10 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden en het onderzoek schriftelijk is gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser betoogt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Spanje zouden zijn, zoals vermeld in het AIDA-rapport. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de situatie in Spanje zodanig is dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op Spanje. Eiser heeft niet aangetoond dat de situatie in Spanje is verslechterd ten opzichte van eerdere beoordelingen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30710

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. Aygur),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek op 22 juli 2024 aanvaard.
Mag de minister voor Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de minister voor Spanje niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat uit het AIDA-rapport over Spanje volgt dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Spanje. Nu de minister geen rekening heeft gehouden met het AIDA-rapport is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
5.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen van uitgaan dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun verdragsverplichtingen nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser met concrete aanwijzingen aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Spanje dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [4] of artikel 4 van het Handvest. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [5]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 8 juli 2021 geoordeeld dat ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [6] De Afdeling heeft dit oordeel in meerdere uitspraken daarna bevestigd, [7] meest recentelijk op 24 juni 2024. [8] De enkele verwijzing naar het AIDA-rapport, waarvan eiser niet noemt welke versie en welke passages daarvan hij precies bedoelt, is onvoldoende om uit te gaan van een ander oordeel. Voor zover eiser bedoelt te wijzen op het meest recente AIDA “Country Report: Spain: 2023 Update" van mei 2024, kan dit niet leiden tot een ander oordeel aangezien de Afdeling zich in haar uitspraak van 24 juni 2024 al over dit rapport heeft uitgelaten. Volgens de Afdeling schetst dit geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de uitspraken van 8 juli 2021 en 27 juli 2023 is betrokken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. De minister heeft terecht de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie het arrest het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:2018 (
6.ABRvS 8 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1481.
7.ABRvS 27 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:346, ABRvS 24 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2822, ABRvS 27 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2880 en ABRvS 22 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3190.
8.ABRvS 24 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2548.