ECLI:NL:RBDHA:2024:16638
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van Algerijnse vreemdeling na vertrek met onbekende bestemming
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Algerijnse vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 26 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 10 september 2024 deze aanvraag buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
Eiser is op 15 augustus 2024 niet verschenen op zijn gehoor en heeft geen redenen voor zijn afwezigheid kenbaar gemaakt. De minister heeft op 19 augustus 2024 navraag gedaan bij het COA naar de verblijfplaats van eiser en vernomen dat hij op 14 augustus 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 25 september 2024 geïnformeerd dat hij en eiser niet op de zitting aanwezig zullen zijn.
De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser gewezen op de mededeling van de minister dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en gevraagd of hij nog contact heeft met eiser. De gemachtigde heeft hierop niet geantwoord. De rechtbank concludeert dat, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en niet is gebleken dat hij nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt, eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit leidt tot de conclusie dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.