ECLI:NL:RBDHA:2024:16638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van Algerijnse vreemdeling na vertrek met onbekende bestemming

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Algerijnse vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 26 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 10 september 2024 deze aanvraag buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Eiser is op 15 augustus 2024 niet verschenen op zijn gehoor en heeft geen redenen voor zijn afwezigheid kenbaar gemaakt. De minister heeft op 19 augustus 2024 navraag gedaan bij het COA naar de verblijfplaats van eiser en vernomen dat hij op 14 augustus 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 25 september 2024 geïnformeerd dat hij en eiser niet op de zitting aanwezig zullen zijn.

De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser gewezen op de mededeling van de minister dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en gevraagd of hij nog contact heeft met eiser. De gemachtigde heeft hierop niet geantwoord. De rechtbank concludeert dat, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en niet is gebleken dat hij nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt, eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit leidt tot de conclusie dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35678

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
V-nummer: [nummer],
van Algerijnse nationaliteit
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 26 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 10 september 2024 deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen op de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser nog procesbelang bij de behandeling van zijn beroep?
2. Op 15 augustus 2024 is eiser niet verschenen op zijn gehoor. Eiser heeft aan de minister geen redenen voor zijn afwezigheid kenbaar gemaakt. De minister heeft op 19 augustus 2024 navraag gedaan bij het COa naar de verblijfplaats van eiser. De minister heeft van het COa de reactie ontvangen dat eiser op 14 augustus 2024 met onbekende bestemming vertrokken is.
2.1.
Op 25 september 2024 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank bericht dat hij en eiser niet op de zitting aanwezig zullen zijn.
2.2.
De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser in een bericht van 30 september 2024 gewezen op de mededeling van de minister dat eiser per 14 augustus 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Vervolgens heeft de rechtbank aan de gemachtigde gevraagd om voorafgaand aan de zitting de rechtbank te berichten of hij nog contact onderhoudt met eiser en op de hoogte is van de verblijfplaats van eiser na de melding dat deze met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft hierop niet geantwoord.
2.3.
Als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, moet er in beginsel vanuit worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader gemaakt moet worden. [1]
2.4.
Nu eiser met onbekende bestemming is vertrokken en niet is gebleken dat hij nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt, gaat de rechtbank ervan uit dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming. Dit betekent dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk

Conclusie

3. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Eckert, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.