ECLI:NL:RBDHA:2024:16633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.33900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en verzwaarde belangenafweging in vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een Cubaanse vreemdeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de verzwaarde belangenafweging door de minister van Asiel en Migratie te laat en ondeugdelijk is uitgevoerd. De eiser, die op 22 januari 2024 een asielaanvraag indiende, werd op 5 juni 2024 opnieuw in bewaring genomen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet tijdig de vereiste verzwaarde belangenafweging had gemaakt, die noodzakelijk is na zes maanden vreemdelingenbewaring. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel bevolen en een schadevergoeding van € 5.900,- toegekend voor de onrechtmatige detentie. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33900

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.V. Ramai).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2024 (bestreden besluit) is aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld.
Eiser heeft daarbij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Cubaanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1982.
Waarover gaat deze uitspraak?
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 juli 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op 26 juni 2024 rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat de voortduring van de maatregel van bewaring
onrechtmatig is en de vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel komt.
4.1
Eiser heeft op 22 januari 2024 een asielaanvraag ingediend waarna hem op dezelfde dag een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw is opgelegd. Op 27 februari 2024 heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Op 28 februari 2024 is hem een maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd en is de maatregel van 22 januari 2024 opgeheven. Op 4 juni 2024 is de maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgeheven omdat geprobeerd is om eiser uit te zetten naar Cuba. Eiser is door de Cubaanse autoriteiten geweigerd waarna hij naar Nederland is teruggekeerd. Na terugkeer in Nederland heeft verweerder hem op 5 juni 2024 de toegang geweigerd en de onderhavige vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
4.2
In beroep voert eiser samengevat het volgende aan. Verweerder werkt onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser naar Cuba en er is ook geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. In de voortgangsrapportage van verweerder wordt aangegeven dat een voorwaarde voor terugkeer van eiser is dat bij aankomst in Cuba voor hem opvang en onderdak geregeld is. Dit zou volgens verweerder door de Cubaanse autoriteiten geregeld worden en enige weken in beslag nemen. Inmiddels zijn ruim drie maanden verstreken sinds verweerder dit heeft vernomen, en is er nog niets concreet over een mogelijke opvang of verblijf voor eiser in Cuba. Vandaag de dag is nog steeds niet duidelijk of eiser wordt uitgezet. In het vertrekgesprek van 7 augustus 2024 is aangegeven dat op dit moment nog niet duidelijk is of en zo ja wanneer eiser zal kunnen terugkeren naar Cuba. Eiser is in bezit van een tot 15 november 2024 geldig Cubaans paspoort en werkt mee aan zijn uitzetting.
Verder voert eiser aan dat het is noodzakelijk dat verweerder rappelleert op dossierniveau. Verweerder dient ambtshalve te onderzoeken welke opvangmogelijkheden er voor eiser in Cuba zijn. Eiser geeft zelf aan dat zijn familie in Miami woont, dat hij zelf lange tijd in Zwitserland heeft gewoond en dat hij sinds 2001 niet meer in Cuba is geweest. Het kan dan ook niet van eiser verlangd worden dat hij deze opvang zelf regelt.
Tot slot voert eiser aan dat verweerder langer dan zes maanden aaneengesloten in bewaring verblijft en een verzwaarde belangenafweging van toepassing is. Deze heeft verweerder ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen.
De belangenafweging
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder na zes maanden vreemdelingenbewaring een verzwaarde belangenafweging diende te verrichten.
5.1
Volgens het beleid van verweerder, zoals neergelegd in paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000, is verweerder na een aaneengesloten periode van zes maanden vreemdelingenbewaring, gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. Een maand geldt daarbij als 30 dagen. De periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw wordt betrokken bij de kenbare belangenafweging, die door Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) in het model M120 gemaakt wordt. De gehele periode van inbewaringstelling, ook indien de vreemdeling krachtens verschillende grondslagen in bewaring heeft gezeten, dient hij bij deze belangenafweging te betrekken. Dit beleid is ook in lijn met de jurisprudentie van de Afdeling [1] . Gezien het feit dat verweerder op 4 juni 2024 tevergeefs heeft geprobeerd uit te zetten naar Cuba en hij meteen na terugkomst in Nederland weer de vrijheid is ontnomen op 5 juni 2024, is hier volgens de rechtbank sprake van een aaneengesloten periode van bewaringsmaatregelen.
5.2
Uit eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de verzwaarde belangenafweging gelet op de kenbaarheid en toetsbaarheid uit de maatregel of het model M120 moet blijken [2] .
5.3
Op grond van het voorgaande had verweerder uiterlijk 19 juli 2024 een verzwaarde belangenafweging moeten maken, uitgaande van zes maanden ná 22 januari 2024, waarbij een maand geldt als 30 dagen. Uit de voortgangsgegevens in model M120 van 30 augustus 2024 blijkt echter dat verweerder pas op 30 augustus 2024 een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt met de volgende motivering:
Onder 10a, Verzwaarde belangenafweging
“ Gelet op het vorenstaande kan de termijn van zes maanden worden overschreden omdat het belang van de Minister van Asiel en Migratie, bij verwijdering van de vreemdeling aanmerkelijk groter is dan in het algemeen het geval is”
Onder 10b, Belangenafweging
“Andere reden, namelijk: Terugkeer is afhankelijk van akkoord Cubaanse autoriteiten.”
“Toelichting: De overdracht aan Cuba op 04-06-2024 is niet gelukt. Betrokkene is door de Cubaanse autoriteiten bij aankomst in Cuba geweigerd. Bij terugkeer in Nederland is direct contact opgenomen met de Cubaanse ambassade in Nederland. De consul heeft benadrukt dat de Cubaanse ambassade zeer bereidwillig is om medewerking te verlenen aan DT&V, zowel op het gebied van vrijwillige als gedwongen terugkeer. Omdat betrokkene voor mei 2018 is uitgereisd is de ambassade in Nederland echter niet geautoriseerd tot het verlenen van toestemming voor terugkeer van betrokkene naar Cuba. Deze bevoegdheid ligt bij de lokale autoriteiten in Havanna. Vanuit Nederland en de Cubaanse ambassade is begin juni 2024 de benodigde informatie verstrekt, waaruit blijkt dat betrokkene geen verblijfsrecht voor Nederland heeft. Een andere voorwaarde voor terugkeer is dat opvang en onderdak voor betrokkene bij aankomst geregeld moet zijn. In het geval van betrokkene is sprake van gedwongen terugkeer; hij is niet meewerkend aan terugkeer naar Cuba. De consul heeft aangegeven dat bij gedwongen terugkeer de Cubaanse autoriteiten zelf opvang/onderdak zullen organiseren. Dit kan enige weken in beslag nemen. De consul heeft aangegeven dát het geregeld kan worden, waardoor er nog steeds concreet zicht op uitzetting is.”
5.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de benodigde verzwaarde belangenafweging niet alleen te laat heeft gemaakt (want niet uiterlijk op 19 juli 2024) maar dat hij in het voormelde model M120 ook geen deugdelijke verzwaarde afweging van belangen heeft gemaakt. Verweerder heeft onder het kopje 10a wel vermeld een verzwaarde belangenafweging te maken, maar motiveert daar niet waarom zijn belang bij het voortduren van de bewaring groter is dan het belang van de vreemdeling om na zes maanden vrijheidsontneming in vrijheid gesteld te worden. De enkele niet nader gemotiveerde verwijzing naar alles wat voor 10a in het model is opgenomen is onvoldoende.
De onder het kopje 10b gemaakte belangenafweging is in wezen alleen een opsomming van feiten. Pas op zitting heeft verweerder, bij monde van zijn gemachtigde, nadere argumenten gegeven waarom het belang van verweerder van de voortduring van de vrijheidsontneming zwaarder zou wegen dan het belang van eiser. Verweerders gemachtigde heeft pas bij die gelegenheid aangegeven dat hij vindt dat verweerders belang zwaarder is omdat eiser expliciet heeft aangegeven niet te willen terugkeren naar Cuba, dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, dat de Cubaanse autoriteiten aan zijn uitzetting meewerken, dat zij niet te kennen hebben gegeven dat zij geen opvang meer kunnen regelen, dat eiser geen consulaire hulp wil, dat hij is veroordeeld voor een misdrijf en zich agressief heeft uitgelaten en aangewezen is op speciale zorg in Veldzicht. Al deze omstandigheden heeft verweerder niet kenbaar betrokken in de verzwaarde belangenafweging die in het model is gemaakt. Eiser is door dit gebrek in zijn belangen geschaad. Dit heeft tot gevolg dat de maatregel vanaf 20 juli 2024 onrechtmatig is.
Voortvarendheid en het zicht op uitzetting
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen voor schadevergoeding over de periode van 26 juni 2024 tot 20 juli 2024. In die periode heeft verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser gewerkt door op 30 juni 2024 schriftelijk te rappelleren en op 8 juli 2024 een vertrekgesprek met hem te voeren. Gelet op de informatie waarover verweerder op dat moment over beschikte, namelijk dat de Cubaanse ambassade zeer bereidwillig is om zowel bij vrijwillige en onvrijwillige terugkeer medewerking te verlenen aan DT&V en de consul heeft aangegeven dat bij gedwongen terugkeer de Cubaanse autoriteiten zelf opvang/onderdak zullen organiseren maar dat dit enige weken kan duren, heeft over die periode ook het zicht op uitzetting naar Cuba niet ontbroken.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt dat besluit. De vrijheidsontnemende maatregel is vanaf 20 juli 2024 onrechtmatig is. De rechtbank beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel van met ingang van vandaag.
7.1
Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 59 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 59 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 5.900,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 16 september 2024;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 5.900,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:292.
2.Zie uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2023:2831.