ECLI:NL:RBDHA:2024:16533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
SGR 23/2012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot buitenlandse bankrekening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Eiser ontving van 1 mei 2016 tot en met 19 maart 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg heeft op basis van een anonieme melding en bankafschriften van de Banque Populaire vastgesteld dat eiser een bankrekening in Marokko had, die hij niet had gemeld. Het college heeft de bijstandsuitkering herzien en een bedrag van € 3.132,25 teruggevorderd. Eiser betwistte de herziening en terugvordering, maar de rechtbank oordeelde dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De rechtbank concludeert dat het college het recht op bijstand schattenderwijs heeft vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens, en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij geen actieve bankrekening had in de relevante periode. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de herziening en terugvordering in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.I. Zaad),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, het college
(gemachtigde: A. Kanhai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn bijstandsuitkering.
1.1.
Met het primaire besluit van 27 juli 2022 heeft het college eisers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 mei 2016 tot en met 19 maart 2019 herzien en van eiser een bedrag van € 3.132,25 aan betaalde bijstand teruggevorderd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 16 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft over de periode van 1 mei 2016 tot en met 19 maart 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Pw ontvangen. Op 6 januari 2021 heeft het college een anonieme melding ontvangen. Volgens die melding zou eiser, onder meer, tijdens de uitkeringsperiode hebben verzwegen dat hij een bankrekening in Marokko had. Op verzoek van het college heeft de melder vervolgens twee bankafschriften van de Banque Populaire aan het college gestuurd. Deze bankafschriften zijn aan eiser gericht en geven het saldo weer op 7 augustus 2007 (111.681,85 Marokkaanse Dirham) en op 1 augustus 2020 (138.886,87 Marokkaanse Dirham). Omgerekend volgens de volgens de wisselkoers van februari 2021 komt dit neer op respectievelijk € 10.403,- en € 12.937,-. Naar aanleiding van deze informatie heeft het college eiser op 11 maart 2022 verzocht om een overzicht van zijn bankrekening in te leveren over de periode van 1 februari 2016 tot 20 maart 2019 en vanaf 1 oktober 2020. Eiser heeft hier op 12 maart 2022 op gereageerd met het bericht dat hij bij de Banque Populaire geen bankrekening met het opgegeven bankrekeningnummer heeft.
2.1.
Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen en dit besluit gehandhaafd bij het bestreden besluit. Volgens het college heeft eiser de inlichtingenverplichting geschonden doordat hij bij zijn aanvraag om bijstand niet heeft laten weten dat hij een bankrekening in Marokko had. Dit blijkt volgens het college uit de bankafschriften van 2007 en 2020. Eiser heeft bij de bezwaarcommissie ook erkend dat hij in 2007 over de bankrekening beschikte. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij de bankrekening in 2016 niet had of dat het saldo wat toen op de bankrekening stond onder de vermogensgrens lag. Evenmin heeft eiser volgens het college aannemelijk gemaakt dat de helft van het op de bankrekening staande vermogen bij de verdeling van de boedel naar zijn ex-vrouw is gegaan. Tot slot is het niet onredelijk dat het college het saldo op de bankrekening in 2007 aan de hand van het ten tijde van het onderzoek geldende wisselkoers (februari 2021) heeft geschat op € 10.403,-. Het college stelt het recht op bijstand als volgt schattenderwijs vast. Op de bezittingen van eiser (€ 11.368,90) zijn de schulden (€ 1.343,95) en eenmaal de op 1 mei 2016 voor eiser geldende bijstandsnorm (€ 972,70) in mindering gebracht, waarmee het vermogen van eiser op € 9.052,25 is bepaald. Op dit vermogen wordt het vrij te laten vermogen in 2016 (€ 5.920,-) in mindering gebracht. Hieruit volgt dat eiser het vermogen van eiser bij aanvang van de bijstand € 3.132,25 boven de vermogensgrens lag, zodat eiser volgens het college dit bedrag aan bijstand te veel heeft ontvangen.
Wat betoogt eiseres?
3. Eiser betoogt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2016 over een actieve en vermogen bevattende bankrekening in Marokko beschikte. De bankafschriften van 2007 en 2020, die door een anonieme bron zijn aangeleverd, in lay-out verschillen en niet verifieerbaar zijn, zijn daarvoor onvoldoende. Volgens eiser is het gebruik van een anonieme getuige in combinatie met niet verifieerbaar bewijs niet toegestaan. Verder hoefde eiser het bestaan van de bankrekening niet te melden bij zijn aanvraag om bijstand in mei 2016. De bankrekening was in ongebruik geraakt en bevatte geen vermogen, dan wel was de bankrekening al opgeheven. Eiser kan geen bevestiging meer ontvangen van de Marokkaanse bank over het al dan niet opheffen of in onbruik raken van de bankrekening voor of in 2016, waardoor hij in bewijsnood verkeert. Eiser heeft in beroep nog wel bankafschriften van oktober tot met december 2010 bemachtigd. Toen stond er omgerekend zo’n € 240,- op de bankrekening. Dit onderbouwt eisers stelling dat het saldo in 2016 op nihil te waarderen is. Subsidiair betoogt eiser dat indien er wel van wordt uitgegaan dat sprake was van relevant vermogen, de helft van dat vermogen aan de ex-vrouw van eiser toekomt toen zij in 2008 zijn gescheiden.
Wat oordeelt de rechtbank?
4. Een besluit tot herziening en terugvordering van bijstand wegens een schending van de inlichtingenverplichting is een voor eiser belastend besluit, waarbij het aan het college is om de kennis over de relevante feiten te vergaren die nodig is om die schending vast te stellen. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel op het college rust.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 mei 2016 tot en met 19 maart 2019.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de te beoordelen periode over een Marokkaanse bankrekening beschikte. Eiser heeft bij de bezwaarcommissie en ter zitting erkend dat hij in 2007 over de bankrekening beschikte. Het college heeft de beschikking gekregen over twee bankafschriften van 2007 en 2020. Deze bankafschriften zijn van voor en na de te beoordelen periode, zodat het aannemelijk is dat eiser ook gedurende de te beoordelen periode over de bankrekening beschikte. Niet in geschil is dat eiser het college niet over het bestaan van de Marokkaanse bankrekening, heeft geïnformeerd. Door dit niet te doen heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.3.
De rechtbank ziet in het betoog van eiser geen grond om anders te oordelen. Op grond van artikel 53a van de Pw is het college bevoegd een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening van de bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid mag steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en daartoe is geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. [1] Na de anonieme melding heeft het college de beschikking gekregen over twee bankafschriften. Het college heeft zich op deze bankafschriften gebaseerd en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de authenticiteit van de bankafschriften. Het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) heeft op verzoek van het college onderzoek laten doen naar onder meer de authenticiteit van de bankafschriften. Op 2 november 2023 heeft het IBF een rapportage van de Attaché voor Sociale Zaken in Marokko van 26 oktober 2023 aan het college gestuurd. In de rapportage is vermeld dat de bankafschriften op briefpapier van de bank zijn uitgegeven, dat de bankgegevens van zowel het hoofdkantoor als het filiaal worden weergegeven, dat de gegevens van eiser en het saldo netjes worden weergegeven en dat het logo van de bank is weergegeven. De bankafschriften zijn vergeleken met authentieke bankafschriften van de bank en er zijn volgens de Attaché voor Sociale Zaken geen elementen ontdekt die leiden tot twijfel aan de authenticiteit. De rechtbank ziet geen reden om deze conclusie niet te volgen en twijfelt daarom niet aan de authenticiteit van de bankafschriften uit 2007 en 2020. Eiser heeft zijn stelling dat hij de bankrekening voor aanvang van de bijstandstuitkering heeft opgezegd, niet aannemelijk gemaakt. Dat eiser in bewijsnood verkeert, omdat hij geen bevestiging meer kan ontvangen van de Marokkaanse bank over het opheffen of in onbruik raken van de bankrekening voor of in 2016, is niet gebleken. De Attaché voor Sociale Zaken heeft hierover bovendien opgemerkt dat eiser een bevestiging moet hebben ontvangen van de bank, indien de overeenkomst is ontbonden. Ook kunnen de bankafschriften volgens de Attaché voor Sociale Zaken door eiser of een gemachtigde worden opgevraagd.
4.4.
Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is het college gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag eiser in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor eiser dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening.
4.5.
In dit geval heeft het college eisers recht op bijstand schattenderwijs [2] vastgesteld aan de hand van het saldo op de bankrekening in 2007 en 2020, waarbij de schatting is gebaseerd op het laagste bedrag (het saldo van 2007). De rechtbank is van oordeel dat het college tot deze schatting heeft kunnen komen. Daartoe acht de rechtbank van doorslaggevend belang dat eiser geen nadere duidelijkheid over het vermogen op de bankrekening in de te beoordelen periode heeft gegeven. Zo heeft eiser geen bankafschriften overgelegd aan het college die betrekking hebben op de te beoordelen periode. Ten aanzien van de gestelde bewijsnood, verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover onder 4.3. is overwogen. Eisers stelling ter zitting dat de bank hem tijdens een bezoek aan Marokko in 2023 alleen afschriften van 2010 wilde verstrekken, is niet onderbouwd.
Hoewel uit de in beroep overgelegde bankafschriften uit 2010 blijkt dat het saldo op de bankrekening toen lager was dan in 2007, mocht het college naar het oordeel van de rechtbank bij de schatting uitgaan van het saldo op de bankrekening zoals dat blijkt uit bankafschrift uit 2007. Ten tijde van de beslissing op bezwaar waren de bankafschriften uit 2010 immers niet beschikbaar. De in beroep overgelegde stukken geven geen aanleiding tot een andere conclusie, omdat eiser geen duidelijkheid heeft gegeven over de toename van het saldo tussen 2010 en 2020. Het nadeel van deze onduidelijkheid komt gelet op 4.4 voor eisers rekening.
4.6.
Tot slot heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de helft van het (geschatte) vermogen op de bankrekening na de scheiding voor de helft aan zijn ex-partner toekomt. Uit de beschikking van 11 juli 2008 volgt dat eiser en zijn ex-partner in gemeenschap van goederen waren getrouwd, maar dat zij via mediation wilden proberen om het geschil over de verdeling van het huwelijksvermogen op te lossen. Daarnaast heeft eiser ter zitting verklaard dat het huwelijksvermogen niet op zo’n wijze is verdeeld dat hij en zijn ex-partner ieder de helft daarvan hebben gekregen, zodat daar niet zonder meer van kan worden uitgegaan. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit de uiteindelijke verdeling blijkt. Daarmee is onduidelijk gebleven of en zo ja in welke mate het vermogen op de bankrekening aan eisers ex-vrouw toekomt. Ook deze onduidelijkheid komt gelet op 4.4 voor rekening van eiser.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:297.
2.Zoals beschreven onder 2.1.