In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 9 september 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerder opgelegde maatregel van bewaring op 11 augustus 2024 te laat is omgezet, waardoor eiser onterecht twee dagen in bewaring heeft doorgebracht. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de huidige maatregel van bewaring vanaf 30 september 2024 onrechtmatig is. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen, met terugwerkende kracht tot de datum van de uitspraak. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.100,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, en zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op 10 oktober 2024.