ECLI:NL:RBDHA:2024:1646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
NL23.40422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en zorgvuldigheid van de procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Somalische nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 27 december 2023, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser stelde dat hij enkel vingerafdrukken had afgegeven in Duitsland en geen asielverzoek had ingediend, en dat er onvoldoende zorgvuldig onderzoek was verricht door verweerder. Tijdens de zitting op 7 februari 2024 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en was er een tolk aanwezig.

De rechtbank overwoog dat verweerder terecht had aangenomen dat Duitsland verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van eiser, gebaseerd op het Eurodac-resultaat en het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat er structurele tekortkomingen waren in de Duitse asielprocedure of dat hij geen bescherming zou kunnen krijgen. De rechtbank concludeerde dat de besluitvorming van verweerder niet onzorgvuldig was, ondanks dat gebruik was gemaakt van standaardoverwegingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening en de zorgvuldigheid die vereist is in asielprocedures, evenals de rol van de rechtbank in het toetsen van de besluitvorming van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40422

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.40423, op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.M. Ibrahim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2002 en de Somalische nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser stelt in beroep dat hij enkel vingerafdrukken heeft afgegeven in Duitsland en geen asielverzoek heeft ingediend. Verweerder heeft onvoldoende zorgvuldig onderzoek verricht. Eiser werd in Duitsland gediscrimineerd. In zijn land van herkomst was eiser ook stelselmatig en structureel gediscrimineerd. Verweerder had moeten onderzoeken in hoeverre van eiser gevergd had kunnen worden dat hij hiertegen de bescherming van de Duitse autoriteiten inroept. Het is de vraag of eiser informatie is gegeven over hoe en waar een klacht kan worden ingediend en of hem de mogelijkheid is geboden om gebruik te maken van een tolk. Onderzocht had moeten worden of de Duitse autoriteiten in staat zijn om eiser daadwerkelijke en langdurige bescherming te verlenen. Verweerder had de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich dienen te trekken. Verweerder maakt te terughoudend gebruikt van deze bevoegdheid. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 24 april 2023 [3] , waarin nadere uitleg wordt gegeven over de wijze waarop dient te worden omgegaan met artikel 17 van de Dublinverordening. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog aangevoerd dat de besluitvorming onzorgvuldig is verlopen, aangezien in het voornemen niet kenbaar is ingegaan op de individuele omstandigheden van eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft terecht aangenomen dat eiser in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Dit volgt uit het Eurodac-resultaat en verweerder mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgaan dat die registratie juist is. Nu eiser geen informatie heeft verstrekt om hieraan te kunnen twijfelen, staat vast dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ervan uitgaan dat Duitsland zich bij de behandeling van eisers asielaanvraag zal houden aan zijn internationale verplichtingen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan.
5. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de Duitse asielprocedure of dat zij niet in staat zijn om hem (daadwerkelijke en langdurige) bescherming te bieden. Zijn enkele verklaringen over zijn ervaringen in Duitsland zijn hiertoe onvoldoende en hij heeft verder geen informatie overgelegd om zijn stelling te onderbouwen. Verweerder heeft terecht overwogen dat Duitsland met het expliciete claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen in behandeling wordt genomen. Daaronder valt ook het recht op een tolk. Voor zover eiser stelt dat de autoriteiten van Duitsland in strijd handelen met deze richtlijnen, kan en dient hij daarover te klagen of bescherming te zoeken bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Dit geldt ook indien hij tegen andersoortige problemen, zoals discriminatie, in Duitsland aanloopt. Eiser heeft niet onderbouwd dat klagen of hulp vragen in Duitsland voor hem niet mogelijk of zinloos is.
6. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van andere bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt.
7. Verweerder is, gelet op het voorgaande, terecht ervan uitgegaan dat Duitsland de internationale verplichtingen nakomt en heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
8. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming omdat verweerder in het voornemen gebruik heeft gemaakt van ‘standaardoverwegingen’. Van belang is dat in het voornemen de relevante ‘standaardoverwegingen’ in het kader van de Dublinverordening zijn vermeld, namelijk of sprake is van een overname of terugname, welk land verantwoordelijk is, of er uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, of de ondergrens van het Jawo-arrest is bereikt, dat eiser zich bij voorkomende problemen in Duitsland kan wenden tot de aangewezen (hogere) autoriteiten, en of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht leidt tot onevenredige hardheid.
9. Daarnaast wordt in het onderhavige voornemen ook ingegaan op de verklaringen van eiser. Vermeld wordt dat de bezwaren van eiser tegen overdracht aan Duitsland niet maken dat van overdracht aan Duitsland wordt afgezien, dat het niet aannemelijk is dat eiser in Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling, dat eisers verklaringen over wat hij in Duitsland heeft meegemaakt en over de situatie in Duitsland niet leidt tot de conclusie dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Duitsland en dat de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat die ook ter beschikking staan voor de Dublinclaimanten. Verweerder is daarmee aan de hand van de beschikbare informatie van eiser in het voornemen voldoende ingegaan op alle gronden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Dat daarbij mede gebruik is gemaakt van ‘standaardoverwegingen’ doet daar niet aan af.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.