ECLI:NL:RBDHA:2024:16439
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Iraakse vluchteling van Turkmeense etniciteit wegens onvoldoende bewijs van vervolging
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2024, wordt het beroep van eiser, een Iraakse vluchteling van Turkmeense etniciteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had op 17 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 26 februari 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond. Eiser stelde dat hij problemen had ondervonden van de Islamitische Staat (IS) en dat hij vanwege zijn etniciteit in Irak gediscrimineerd werd. De rechtbank oordeelde dat de identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig waren, maar dat de gestelde problemen met IS ongeloofwaardig waren. De rechtbank vond de verklaringen van eiser inconsistent en ongerijmd, en concludeerde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging had. Eiser voerde aan dat hij als Soenitische Turkmeen gediscrimineerd werd, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag, evenals het terugkeerbesluit naar Irak.