ECLI:NL:RBDHA:2024:1637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
NL23.37885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 2 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening de asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen, aangezien Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië heeft gedaan en dit verzoek door Kroatië is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat er pushbacks plaatsvinden aan de grens van Kroatië en dat de informatie van de Kroatische autoriteiten niet betrouwbaar is. De rechtbank stelt echter vast dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks en dat de Kroatische autoriteiten zich aan de internationale verplichtingen houden.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij overdracht aan Kroatië een schending van artikel 4 van het Handvest dreigt. Daarom is er geen reden om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië, en hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37885

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Hartog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
2. De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, P. Oronsay als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De uitkomst hiervan is dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat er pushbacks plaatsvinden bij de grens. De informatie van de Kroatische autoriteiten kan niet worden gevolgd, omdat dit tegenstrijdig is met de informatie die volgt uit openbare bronnen. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 1 juni 2023. [3] De Kroatische autoriteiten houden zich ten aanzien van die groep asielzoekers niet aan de internationale verplichtingen. De beantwoording van de prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel had daarom moeten worden afgewacht. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Niet in geschil is dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
7. De Kroatische autoriteiten hebben met de aanvaarding van het terugnameverzoek toegezegd dat zij eisers asielaanvraag in behandeling zullen nemen. Daarbij zijn zij gebonden aan de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. De Afdeling [5] heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 [6] bevestigd dat in het geval van Kroatië wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij is ook de door eiser bedoelde informatie van de Kroatische autoriteiten van 20 april 2023 betrokken. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
8. Nu eiser in het algemeen, noch voor hem persoonlijk aannemelijk heeft gemaakt dat bij overdracht een schending van artikel 4 van het Handvest dreigt, is er geen reden om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen van de zittingsplaats 's-Hertogenbosch over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Uitspraak van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 15 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.