Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de minderjarigen 1, 2 en 3, waarbij het gezag van de moeder over deze kinderen werd beëindigd. De rechtbank constateerde dat de ouders gezamenlijk gezag hadden over minderjarige 1 volgens Hongaars recht, maar dat de moeder eenhoofdig gezag had over de minderjarigen 2 en 3. De moeder was in april 2024 naar het buitenland vertrokken, wat leidde tot zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de kinderen te dragen, en dat de vader op dat moment ook niet in staat was om voor hen te zorgen. Daarom werd besloten om minderjarige 1 onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen, terwijl de voogdij over minderjarige 2 en 3 werd toevertrouwd aan de gecertificeerde instelling. De rechtbank benadrukte de noodzaak van stabiliteit en structuur voor de kinderen, die al veel onveiligheid hadden ervaren in hun jonge leven. De vader werd belast met het gezag over minderjarige 1, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet in staat was om ook het gezag over minderjarige 2 en 3 uit te oefenen, gezien de zorgen over zijn opvoedvaardigheden en de situatie waarin hij zich bevond. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.