uitspraak
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.36106
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R. Aboukir),
de Minister van Asiel en Migratie,de minister (gemachtigde: L. Verhaegh).
Bij besluit van 11 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn vorige gemachtigde., R. Aboukir Als tolk is verschenen mevrouw Jafoute. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropent, om verweerder in de gelegenheid te stellen toe te lichten welke uitzettingshandelingen zijn verricht na het opleggen van de huidige maatregel. Verweerder heeft van die gelegenheid gebruikt gemaakt op 24 september 2024. Eiser heeft gereageerd op 25 september 2024. Partijen hebben toestemming gegeven uitspraak te doen zonder een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 29 september gesloten. Nadat het onderzoek is gesloten heeft eiser op 30 september 2024 gemeld dat hij een nieuwe gemachtigde heeft, mr. S.R. den Toonder.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de maatregel van eiser rechtmatig is.
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
Omzetting van de vorige maatregel
2. Eiser stelt dat vast staat dat de maatregel van 3 augustus 2024 te laat is omgezet. Eiser heeft daardoor een aantal dagen onrechtmatig in bewaring gezeten. De
onrechtmatigheid van de vorige maatregel werkt, volgens eiser, door in de huidige maatregel, omdat er sprake zou zijn van een ernstige schending van zijn fundamentele recht om in vrijheid gesteld te worden bij de onrechtmatigheid van zijn bewaring.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een aan een eerdere maatregel van bewaring klevend gebrek de daaropvolgende maatregel niet alleen al daarom van aanvang af onrechtmatig maakt.1 Dat is wel het geval wanneer gebreken in de eerdere maatregel een ernstige schending opleveren van het fundamentele recht van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden als zijn bewaring onrechtmatig is.
4. Hoewel de minister erkent dat de vorige maatregel te laat is omgezet en vanaf enig moment onrechtmatig was, is er geen rechtsmiddel aangewend tegen de vorige maatregel. De onrechtmatigheid van die maatregel en vooral vanaf wanneer de maatregel onrechtmatig was, is dan ook niet in rechte vastgesteld. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of de gestelde onrechtmatigheid doorwerkt in de rechtmatigheid van de onderhavige maatregel. Omdat de onrechtmatigheid niet is vastgesteld en evenmin vanaf wanneer die onrechtmatigheid zich voordeed, kan de rechtbank namelijk niet beoordelen of er sprake is van een zeer ernstige schending. De ernst van de schending is ook niet evident. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
5. Eiser stelt dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Daartoe voert eiser aan dat in de maatregel staat dat de informatiefolder ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’ in de Arabische taal is uitgereikt, echter is deze folder niet aan het dossier toegevoegd. Daardoor is het volgens eiser niet duidelijk of de minister aan de informatieplicht heeft voldaan.
6. De rechtbank vult ambtshalve de beroepsgronden aan en stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat de minister de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Eiser is niet schriftelijk, in voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Daarom is er sprake van een gebrek bij oplegging van de maatregel. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Dit blijkt ook uit het proces verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring (processtuk 31). Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de informatiefolder niet is toegevoegd aan het dossier. Echter gaat het hier om een ambtsedig opgemaakt proces verbaal (processtuk 31) en heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid hiervan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de informatiefolder aan eiser is uitgereikt. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit dient te prevaleren boven de belangen van de minister bij