In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eisers tegen de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eisers hebben een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar de minister heeft niet tijdig beslist op deze aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 2 april 2023 is ingediend en dat de minister uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. De termijn is echter verlengd met negen maanden op basis van de WBV 2023/3. Eisers hebben de minister op 8 juli 2024 in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen besluit genomen.
De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft de minister een termijn van acht weken gegeven om een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Aangezien het beroep gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten, die door de minister moeten worden betaald. De totale vergoeding bedraagt € 437,50.
De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 3 oktober 2024, en de beslissing is genomen door rechter M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier A.W. van Eerden. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken, en heeft de hoogte van de proceskostenvergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend, omdat het om samenhangende zaken gaat.