In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn aanvragen om een omgevingsvergunning en een woningvormingsvergunning beoordeeld. Eiser had zijn aanvragen ingediend, maar verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Leiden, stelde deze buiten behandeling met een besluit van 10 januari 2022. Eiser betwistte deze beslissing en voerde aan dat verweerder onterecht aanvullende informatie had gevraagd en dat hij voldoende gegevens had verstrekt voor de beoordeling van zijn aanvragen.
De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom aanvullende vragen noodzakelijk waren. Verweerder had het vermoeden dat er een strafbaar feit werd gepleegd op basis van de informatie die eiser had verstrekt. De rechtbank concludeert dat het opvragen van meer informatie niet kan worden aangemerkt als opsporing en dat verweerder de grenzen van eigen onderzoek niet heeft overschreden. Eiser had de gevraagde informatie niet aangeleverd, waardoor het buiten behandeling stellen van de aanvragen gerechtvaardigd was.
Daarnaast wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder geen dwangsom verschuldigd was. De rechtbank oordeelt dat eiser procesbelang heeft bij het beroep, ondanks dat hij een nieuwe aanvraag kan indienen. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, maar kent hem wel een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn, die door zowel de rechtbank als verweerder is veroorzaakt. De rechtbank veroordeelt verweerder en de Staat tot betaling van schadevergoedingen aan eiser, en stelt de proceskostenvergoeding vast.