ECLI:NL:RBDHA:2024:1617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
NL23.34098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opheffing inreisverbod in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 13 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om opheffing van een inreisverbod beoordeeld. Eiser had op 4 september 2023 verzocht om opheffing van het inreisverbod dat hem op 13 augustus 2014 was opgelegd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen in een besluit van 29 september 2023. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank constateert dat eiser sinds 27 februari 1986 in het bezit was van een vestigingsvergunning, die later is omgezet naar een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Deze verblijfsvergunning werd echter ingetrokken en er werd een inreisverbod opgelegd. Eiser heeft meerdere keren geprobeerd het inreisverbod op te heffen, maar zijn verzoeken zijn steeds afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag om opheffing van het inreisverbod terecht heeft gedaan, omdat er geen nieuwe of bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34098

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 29 september 2023. De staatssecretaris heeft in dit besluit de aanvraag van eiser van 4 september 2023 om opheffing van een inreisverbod afgewezen.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser was sinds 27 februari 1986 in het bezit van een vestigingsvergunning, die met ingang van 1 april 2001 is omgezet naar een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Bij besluit van 13 augustus 2014 heeft de staatssecretaris deze verblijfsvergunning ingetrokken en is aan eiser een (zwaar) inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar. [2] Bij uitspraak van 29 januari 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard en het beroep van eiser ongegrond verklaard. [3] Daarmee staat het besluit van 13 augustus 2014 in rechte vast.
2.1.
Eiser heeft op 5 augustus 2016 verzocht om opheffing van het inreisverbod. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 29 september 2016 afgewezen. Bij uitspraak van 18 september 2017 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het daartegen ingestelde beroep van eiser ongegrond verklaard. [4] Er is geen hoger beroep ingesteld. Het besluit is daarmee onherroepelijk geworden.
2.2.
Op 4 juni 2018 diende eiser een aanvraag in om afgifte van een verblijfsdocument op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Eiser heeft de staatssecretaris op 3 juli 2018 verzocht om opheffing van het inreisverbod. De staatssecretaris heeft deze aanvragen bij besluit van 29 augustus 2018 afgewezen. Het door eiser hiertegen gemaakte bezwaar heeft de staatssecretaris bij besluit van 20 september 2019 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 april 2020 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [5] De Afdeling heeft het hiertegen ingestelde hoger beroep in haar uitspraak van 2 september 2021 ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [6]
2.4.
Eiser heeft op 24 november 2022 en op 6 december 2022 opnieuw aanvragen ingediend om afgifte van een verblijfsdocument op grond van artikel 20 van het VWEU. De staatssecretaris heeft deze aanvragen afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en bij besluit van 13 april 2023 heeft de staatssecretaris de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 december 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [7]
2.4.
Op 6 september 2023 heeft eiser opnieuw verzocht om opheffing van het op 13 augustus 2014 aan hem opgelegde (zware) inreisverbod.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser om opheffing van het inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Is het verblijfsrecht van eiser onherroepelijk afgewezen?
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat aan hem van rechtswege een verblijfsrecht toekomt op grond van artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez, [8] omdat hij een verzorgende ouder is van drie Nederlandse kinderen. Deze aanvraag is volgens eiser nog niet onherroepelijk afgewezen, waardoor het inreisverbod geen stand kan houden.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In haar uitspraak van 6 december 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser gericht tegen de afwijzing van het verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU ongegrond verklaard. [9] Eiser heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Dat betekent dat de uitspraak van 6 december 2023 onherroepelijk is geworden.
Heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser mogen afwijzen op grond van artikel 4:6 van de Awb?
5. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft beoordeeld of hij een werkelijk, actueel en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft eerder, namelijk op 5 augustus 2016 en op 3 juli 2018, verzocht om opheffing van het aan hem opgelegde inreisverbod. De staatssecretaris heeft bij besluiten van 29 september 2016 en 29 augustus 2018 de aanvragen van eiser afgewezen, omdat geen sprake was van nieuw gebleken of veranderde en/of bijzondere omstandigheden. [10] Eiser heeft niet met stukken of op een andere manier aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake zou zijn.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kloppers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 66a, zevende lid van de Vreemdelingenwet 2000
3.ABRvS 29 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:279.
4.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, zaaknummer AWB 16/22927.
5.Rb. Den Haag, zp. Arnhem 20 april 2020, zaaknummers AWB 18/6541 en AWB 19/6625.
6.ABRvS 2 september 2021, zaaknummer 202002932/1/V3.
7.Rb. Den Haag, zp. Arnhem 6 december 2023, zaaknummer NL23.12670.
8.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
9.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 6 december 2023, zaaknummer NL23.12760.
10.Artikel 4:6 van de Awb.