ECLI:NL:RBDHA:2024:16152
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor een familielid. De rechtbank heeft op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had op 28 augustus 2023 de aanvraag ingediend, en de minister had tot uiterlijk 26 februari 2024 moeten beslissen. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser de minister op 2 maart 2024 in gebreke gesteld en op 1 april 2024 beroep ingesteld, wat tijdig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in gebreke is gebleven en heeft geoordeeld dat er aanleiding is om een termijn van twee weken op te leggen voor het nemen van een besluit. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, zoals eerder vastgesteld in andere uitspraken. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen, met de mogelijkheid van een verlenging tot twintig weken indien nader onderzoek nodig is.
Daarnaast heeft de rechtbank een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.