ECLI:NL:RBDHA:2024:1600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
NL23.35428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Guinee

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Guinese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf, welke door verweerder op 4 juli 2023 was afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 12 oktober 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Guinee had aangetoond. Eiseres was gehuwd met een referent in Nederland en had een dochter, maar de rechtbank vond dat de sociale binding met Guinee niet sterk genoeg was om een tijdige terugkeer te waarborgen. Eiseres was werkloos en had geen substantieel inkomen, wat ook bijdroeg aan de conclusie dat een tijdige terugkeer niet gewaarborgd was.

Eiseres voerde aan dat de belangen van haar minderjarige dochter niet voldoende waren meegewogen door verweerder. De rechtbank erkende dat de belangen van het kind een belangrijke overweging zijn, maar oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van zwaarwegende belangen die een visum zouden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit, ondanks een motiveringsgebrek, in stand kon blijven op basis van artikel 6:22 van de Awb. Eiseres kreeg haar proceskosten vergoed, maar het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35428

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,eiseres,
geboren op [geboortedatum] ,
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Inleiding

1. In het besluit van 4 juli 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf afgewezen.
1.1.
Bij besluit van 12 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzingsgrond gehandhaafd dat de sociale en economische binding met Guinee, het land van herkomst, onvoldoende is aangetoond dan wel gering is gebleken, waardoor niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres (tijdig) het Schengengebied zal verlaten.
2.1.
Ten aanzien van de sociale binding heeft verweerder de volgende omstandigheden meegewogen. Eiseres is gehuwd met [naam] , geboren op [geboortedatum] (referent), die hier in Nederland woont. Eiseres heeft met referent een dochter, [naam] (geboren op [geboortedatum] in Conakry, Guinee), die ook hier in Nederland woont. De vader van eiseres woont in België. Eiseres heeft meerdere malen, maar tevergeefs, getracht om in het bezit te worden gesteld van een visum voor lang verblijf. Eiseres heeft een broertje en zusje en een zieke tante in Guinee, maar voor zover moet worden aangenomen dat deze personen hulpbehoevend zijn, is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres deze hulp verleent. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat niemand anders deze hulp over zou kunnen nemen. Niet is gebleken dat eiseres de zorg heeft voor (andere) directe familieleden dan wel in staat zou zijn om hen te onderhouden of dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar Guinee terug te keren. Gelet op al deze omstandigheden kan volgens verweerder niet worden aangenomen dat de sociale binding met Guinee zodanig sterk is dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is.
2.2.
Ten aanzien van de economische binding is vastgesteld dat eiseres werkloos is. Zij beschikt volgens verweerder daarom niet over een regelmatig en substantieel inkomen in Guinee waarmee zij zelfstandig in haar eigen onderhoud kan voorzien. Ook op grond hiervan acht verweerder een tijdige terugkeer na afloop van het visum onvoldoende gewaarborgd.
2.3.
Verweerder heeft met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen afgezien.
3. Eiseres voert, kort samengevat, aan dat verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat de sociale en economische binding met Guinee onvoldoende is aangetoond dan wel gering is gebleken. Eiseres stelt dat er wel degelijk emotionele banden zijn met Guinee vanwege de minderjarige broer en zus en de zieke tante. Eiseres benadrukt dat zij haar broer, zus en tante niet zomaar achter kan laten, dat de zorg voor hen op adequate wijze is geregeld en er niemand anders is die deze zorg permanent van haar kan overnemen. Daarnaast stelt eiseres dat zij en referent al enige tijd trachten gezinshereniging te bewerkstelligen, maar dat dat los staat van de onderhavige aanvraag en zij bovendien niet wensen dat eiseres hier illegaal zou verblijven. Eiseres wenst met een visum kort verblijf ook enige tijd bij haar minderjarige dochter te kunnen zijn, die zij voor het laatst gezien heeft in 2020. Eiseres betoogt dat verweerder vanuit humaan perspectief ten onrechte geen rekening heeft gehouden met deze omstandigheid en de belangen van haar dochter bij het verkrijgen van een visum kort verblijf van eiseres ten onrechte niet heeft meegewogen. Eiseres wijst daarbij op het Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind (IVRK) en artikel 24 van het Handvest grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
3.1.
Hoewel het betoog van eiseres dat in het bestreden besluit het belang van haar minderjarige dochter niet kenbaar en deugdelijk is meegewogen terecht is voorgedragen, slaagt eiseres haar beroepsgrond niet. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
3.2.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het ter zitting naar voren gebrachte primaire en algemene standpunt van verweerder, dat de belangen van minderjarige kinderen in zaken betreffende visum kort verblijf niet gewogen hoeven worden, geen stand kan houden. Volgens artikel 3 van het IVRK vormen de belangen van het kind bij alle maatregelen betreffende kinderen de eerste overweging. De rechtbank ziet geen grond voor verweerders standpunt dat dit in zaken als de onderhavige, anders zou zijn. Verweerder had dan ook in het bestreden besluit in zijn weging de belangen van de minderjarige dochter moeten meewegen. Verweerder heeft dit ten onrechte niet kenbaar en deugdelijk gedaan. In zoverre kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
3.3.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting, als secundair standpunt, naar voren gebracht dat de belangen van de minderjarige dochter niet zodanig zijn dat aan eiseres een visum kort verblijf had moeten worden verleend. Verweerder acht in die weging doorslaggevend dat er weinig tot geen economische en sociale binding met Guinee is aangetoond en heeft daarbij ook de wens van eiseres om zich in Nederland bij referent en hun dochter te voegen, zwaarwegend geacht. De rechtbank stelt met verweerder vast dat een economische binding met Guinee niet is aangetoond, nu vast staat dat eiseres werkloos is en nergens uit blijkt dat zij in Guinee zelfstandig in haar eigen onderhoud kan voorzien. Verder heeft eiseres ook in deze beroepsprocedure de gestelde sociale binding met Guinee niet met stukken aangetoond. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd dat zij de zorg heeft over haar minderjarige broertje en zusje en zieke tante dan wel dat sprake is van (andere) sociale en maatschappelijke verplichtingen in Guinee. Verweerder heeft bij zijn beslissing dat, mede gelet op het onvoldoende aangetoond hebben van de economische en sociale binding met Guinee, een tijdige terugkeer na afloop van het visum onvoldoende is gewaarborgd, ook mogen betrekken dat eiseres en referent hebben getracht om voor eiseres een verblijfsvergunning te verkrijgen. De rechtbank overweegt verder dat mogelijk vanwege bepaalde zwaarwegende en geconcretiseerde belangen van de minderjarige dochter zou kunnen worden geoordeeld dat een tijdige terugkeer desondanks voldoende is gewaarborgd. Eiseres heeft echter geen dergelijke zwaarwegende belangen naar voren gebracht dan wel met bewijstukken aangetoond. De enkele omstandigheid dat zowel eiseres als haar thans dertienjarige dochter emotioneel baat hebben bij een kortdurend contact in Nederland, is in dit verband door verweerder niet ten onrechte onvoldoende zwaarwegend geacht.
4. Eiseres voert aan dat verweerder in de bezwaarfase ten onrechte van het horen heeft afgezien.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op wat eiseres in het bezwaarschrift enkel en zonder bewijsstukken heeft gesteld, sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Volgens vaste jurisprudentie is van een kennelijk ongegrond bezwaar immers sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarvan is in deze zaak sprake. Uit de regelgeving blijkt voorts voldoende duidelijk welke informatie en stukken in dit verband nodig zijn. Het is verder aan eiseres om haar aanvraag tijdig, en zeker in de bezwaarfase met de benodigde bewijsstukken te onderbouwen. Eiseres haar betoog dat voor haar onduidelijk was welke informatie gewenst en noodzakelijk is, faalt gelet op het voorgaande. Verder komt het ook voor haar rekening en risico dat zij de gestelde zorg voor haar broer, zus en zieke tante niet in de bezwaarfase met bewijsstukken heeft onderbouwd. In dat verband zijn bovendien ook medische of andere bewijsstukken, noodzakelijk, welke stukken niet door eiseres zijn overgelegd. De uitspraken waar eiseres in dit verband naar verwijst, van zittingsplaats Amsterdam [1] , Utrecht [2] en Middelburg [3] , baten haar niet, omdat het in die uitspraken niet gaat om vergelijkbare zaken: In die zaken waren in de bezwaarfase wel stukken overgelegd of in ieder geval inspanningen verricht om bepaalde stukken te verkrijgen. Op grond van wat eiseres in bezwaar en zonder bewijsstukken heeft aangevoerd, heeft verweerder derhalve terecht kunnen oordelen dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat eiseres haar bezwaren dat er wel sprake zou zijn van voldoende sociale en economische binding met Guinee, ongegrond zijn.
5. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder terecht de visumaanvraag geweigerd. Het beroep is ongegrond.
6. Zoals onder rechtsoverweging 3.2. is overwogen heeft verweerder de belangen van de minderjarige dochter in het bestreden besluit niet kenbaar en deugdelijk meegewogen en kleeft aan het bestreden besluit daarom een motiveringsgebrek. Dit gebrek is met de nadere toelichting van verweerder op zitting, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.3 en verder, voldoende hersteld. De rechtbank zal dit motiveringsgebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat gebleken is dat het bestreden besluit ondanks dit gebrek in stand kan blijven.
6.1.
Omdat eiseres het gebrek terecht heeft voorgedragen en de rechtbank artikel 6:22 van de Awb toepast, krijgt eiseres haar proceskosten in beroep vergoed. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op in totaal € 1750,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1750,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.22 april 2008, Awb 07/27218.
2.15 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3011.
3.26 september 2022, ECLL:NL:RBDHA:2022:10036.