ECLI:NL:RBDHA:2024:15999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.29533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 24 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.A.J. Mulders, heeft zijn beroep op 6 augustus 2024 behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde van de minister, P.M.W. Jans, en een tolk, A.Q.D. Warsame.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit onbevoegd is genomen, omdat het is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de bevoegde autoriteit sinds 2 juli 2024 de minister van Asiel en Migratie is. De rechtbank erkent dat dit een gebrek is, maar stelt vast dat dit gebrek kan worden gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het besluit is ondertekend door een bevoegde ambtenaar en eiser niet in zijn belangen is geschaad.

Eiser heeft ook betoogd dat hij al sinds 2015 in België verblijft en dat hij bij overdracht aan België op straat zal belanden, wat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij eiser ernstige tekortkomingen in de opvangprocedure kan aantonen. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een fundamentele systeemfout in het Belgische opvangsysteem. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29533
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: P.M.W. Jans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A.Q.D. Warsame als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
Is het bestreden besluit onbevoegd genomen?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen omdat deze is ondertekend namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 2 juli 2024 is het nieuwe kabinet beëdigd, wat betekent dat besluiten vanaf die datum ondertekend dienen te worden namens de minister van Asiel en Migratie.
6. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt vast dat het besluit ten onrechte is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.2 Het is niet in geschil dat het besluit is ondertekend door een ambtenaar die daartoe bevoegd was. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.

Kan ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?

7. Eiser heeft verklaard dat hij al sinds 2015 in België verblijft en al sinds die tijd probeert rechtmatig verblijf te krijgen. Eiser heeft sinds hij uitgeprocedeerd is (2017) geen recht meer op opvang. Na deze periode is hij afhankelijk geworden van hulp van anderen die hem onderdak boden. Bij overdracht aan België zal eiser weer op straat belanden, wat een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest oplevert. Eiser wijst op verschillende bronnen om zijn standpunt te onderbouwen. Eiser is van mening dat de minister niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan onder verwijzing van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 maart 20243. De minister dient nader onderzoek te doen naar de opvangsituatie voor alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers, zoals eiser. De minister heeft voor nu onvoldoende onderzoek verricht waardoor het bestreden besluit onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is.
8. Ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is het algemene uitgangspunt dat de minister ervan uit mag gaan dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat er dusdanig ernstige tekortkomingen in de asiel- en opvangprocedure zijn, dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in het geval dat eiser aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
9. De rechtbank oordeelt als volgt.
10. In de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 20244, heeft de Afdeling geoordeeld dat ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. De Afdeling erkent dat sprake is van een tekortkoming in de Belgische opvangsituatie, maar is van oordeel dat de schending van opvangverplichtingen echter onvoldoende is voor het oordeel dat voor België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij is van belang dat de asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood- en daklozenopvang en van medische en juridische voorzieningen terwijl zij op de wachtlijst staan. Verder blijkt uit de berichtgeving dat de Belgische autoriteiten zich inzetten om nieuwe reguliere opvangplaatsen te creëren. Bovendien is er geen sprake van een totale opvangstop. De bronnen waarop deze uitspraak van de Afdeling is gebaseerd staan in de bijlage van die uitspraak.
10. De rechtbank volgt de minister in haar stelling dat zij, op basis van eisers verklaringen en de door eiser overgelegde landeninformatie5, geen nader onderzoek hoeft uit te voeren en dat zij het bestreden besluit heeft kunnen nemen in lijn met de uitspraak van de Afdeling6. De rechtbank ziet geen aanleiding om op basis van de informatie uit het AIDA- rapport over België, update 2023, en het rapport Niet-opvangbeleid van Vluchtelingenwerk Vlaanderen, anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan. Weliswaar blijkt uit de nieuwe informatie dat de wachttijd op de wachtlijst is gestegen van 6 maanden naar 6 tot 9 maanden en dat het aantal personen op de wachtlijst van 2.638 naar 3.800 is gestegen, maar ten opzichte van de informatie waarop de uitspraak van de Afdeling is gebaseerd, laat de nieuwe informatie geen wezenlijk verschil zien op het punt van de opvang van asielzoekers zoals eiser. Hetzelfde geldt voor de informatie dat asielzoekers op straat, in tenten of in kraakpanden slapen. Hoewel daarmee nog steeds sprake is van een tekortkoming in het opvangsysteem, is er op dit moment geen sprake van een fundamentele systeemfout die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt, maar wel een vergoeding van zijn proceskosten krijgt vanwege het gepasseerde gebrek in het bestreden besluit. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
5 Niet-opvangbeleid Vluchtelingenwerk Vlaanderen, oktober 2023 – maart 2024; AIDA-rapport, update 2023, mei 2024, p. 103-105 en FEDASIL: 'wie zijn de asielzoekers', 2 mei 2024.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 augustus 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.