ECLI:NL:RBDHA:2024:1598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
C/09/659310/KG RK 24-7
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 12 februari 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, verblijvende in het Justitieel Complex, had de wraking aangevraagd van de rechters K.C.J. Vriend, E.C. Kole en M.T. Renckens, naar aanleiding van een eerdere beslissing van de rechtbank op onderzoekswensen in een strafzaak. Verzoeker stelde dat de rechtbank bij de afwijzing van zijn verzoeken blijk gaf van vooringenomenheid en dat de motivering van de beslissing niet anders kon worden verstaan dan als een onaanvaardbare oordeelsvorming.

De wrakingskamer oordeelde dat de beoordeling van onderzoekswensen een tussenbeslissing betreft, waarop de rechtbank in een later stadium kan terugkomen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve vrees van vooringenomenheid was en dat de motivering van de beslissing niet als blijk van partijdigheid kon worden opgevat. Het verzoek tot wraking werd als ongegrond beschouwd, en de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet.

De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er bijzondere omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, en het verzoek werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/126
zaak- /rekestnummer: C/09/659310 / KG RK 24-7
Beslissing van 12 februari 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
verblijvende in het Justitieel Complex [locatie] te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht,
strekkende tot de wraking van
mrs. K.C.J. Vriend, E.C. Kole en M.T. Renckens,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zittingen van 15 en 21 december 2023;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 27 december 2023 en
- de schriftelijke reactie van de rechters van 17 januari 2024.
1.2.
Op 29 januari 2024 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij is de raadsman van verzoeker verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met parketnummer 09/331394-21 tegen verzoeker als verdachte. Namens verzoeker zijn op 13 november 2023 onderzoekswensen ingediend bij de rechtbank. Op de zitting van 15 december 2023, een pro forma zitting, is over deze onderzoekswensen gedebatteerd. De rechtbank heeft op 21 december 2023 beslist op de verzoeken en deze afgewezen.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek en de toelichting bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
De rechtbank heeft bij de motivering van haar afwijzing van alle verzoeken van de verdediging evident en zonder voorbehoud aan onaanvaardbare oordeelsvorming gedaan, terwijl bovendien niet valt in te zien dat en waarom de rechtbank in de fase van beraadslaging en uitspraak op deze oordeelsvorming terug zou kunnen (gaan) komen en anders zal (kunnen) gaan beslissen. De vrees van de verdachte dat de rechtbank reeds geoordeeld heeft en niet meer van oordeel zal veranderen, is objectief gerechtvaardigd.
De motivering van de beslissing houdt (evident) verschillende eindbeslissingen in, aldus verzoeker. De rechtbank is daarom op onaanvaardbare wijze vooruitgelopen op het eindoordeel. De motivering van de gewraakte beslissing kan volgens verzoeker niet anders worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid/partijdigheid van de rechtbank.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op 21 december 2023 en het verzoek is gedaan op 27 december 2023. Voor het hier tussen gelegen tijdsverloop is naar het oordeel van de wrakingskamer een redelijke verklaring gegeven. De raadsman heeft namelijk toegelicht dat hij het verzoek tot wraking met de gedetineerde verzoeker wilde bespreken, dat hij niet lichtzitting het verzoek wilde doen en dat er vier vrije dagen (een weekend en de kerstdagen) tussen de beslissing van de rechtbank en de indiening van het verzoek zaten. Het verzoek is daarom tijdig ingediend en verzoeker zal worden ontvangen in het verzoek.
3.3.
Verzoeker legt aan het verzoek ten grondslag dat de motivering van de (tussen)beslissing bij hem de opwekte vrees rechtvaardigt dat de rechtbank niet meer open staat voor hetgeen hij in een later stadium wil aanvoeren op de punten waarover de rechtbank nu al een beslissing heeft gegeven. Bovendien blijkt niet dat het hier gaat om een voorlopig oordeel, aldus de advocaat van verzoeker.
3.4.
De wrakingskamer neemt bij de beoordeling van het wrakingsverzoek tot uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (ECLI:NL:HR:2018:1770). De wrakingskamer is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
3.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat, hoewel de rechtbank dit in de beslissing niet expliciet heeft benoemd, de beoordeling van onderzoekswensen naar haar aard bezien een tussenbeslissing is en een voorlopig oordeel betreft waarop door de rechtbank in een later stadium kan worden teruggekomen. Uit de bewoordingen van de tussenbeslissing van de rechtbank als zodanig is naar het oordeel van de wrakingskamer geen objectieve vrees van vooringenomenheid af te leiden. Voor zover verzoeker heeft betoogd dat de rechtbank in een later stadium van de zaak niet alsnog kan terugkomen op de onderhavige (tussen)beslissing met betrekking tot het vertrouwensbeginsel, de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van data overweegt de wrakingskamer dat dit evenmin een grond kan opleveren voor wraking. Inherent aan een rechterlijke beslissing op onderzoekswensen van de verdediging die tijdens een zogeheten pro forma zitting zijn behandeld, is immers dat over die wensen oordelen worden gegeven zonder te beslissen op de voor- en hoofdvragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de sanctionering van eventuele vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek op grond van artikel 359a Sv. Zo ook in dit geval, waarbij de rechtbank heeft beslist op de onderzoekswensen die verzoeker in dit geval heeft gedaan met het oog op later (bij pleidooi) te voeren verweren met betrekking tot vormverzuimen. De voorlopige oordelen van de rechtbank zijn gebaseerd op de dossierinformatie die op dat moment voorhanden was en de onderbouwing van de onderzoekswensen door verzoeker. Anders dan verzoeker betoogt, maakt dit naar het oordeel van de wrakingskamer niet dat de rechtbank bij haar motivering van de voorlopige oordelen in haar beslissing van 21 december 2023 de (objectieve) schijn van vooringenomenheid over zich heeft afgeroepen.
3.6.
Verder geldt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.7.
Gelet op het voorgaande is het wrakingsverzoek naar het oordeel van de wrakingskamer niet toewijsbaar.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a mr. R.D.A. van Boom;
• de officier van justitie mr. M. van Oosten;
• de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, C.M. van der Kleijn en S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier D. van den Born en in het openbaar uitgesproken op
12 februari 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.