10.1.Ter zitting heeft eiser in aanvulling op de beroepsgronden verklaard dat hij sinds december 2023 over de originele geboorteakte beschikt.
11. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024 volgt dat het COa in beginsel mag uitgaan van de leeftijdsbepaling door de minister, tenzij een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat reden voor twijfel bestaat over zijn leeftijd. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als een vreemdeling te kennen heeft gegeven dat hij bij de minister is opgekomen tegen de leeftijdsbepaling en op welke gronden hij dat heeft gedaan. In dat geval moet het COa navraag doen bij de minister over de leeftijdsbepaling en daarover in samenspraak met de minister zelf een standpunt vormen in het kader van de opvangbehoeften van de vreemdeling.
12. De rechtbank stelt vast dat het COa conform de uitspraak van de Afdeling van
15 mei 2024 navraag heeft gedaan bij de minister over de leeftijdsbepaling. In de memo van 10 juli 2024 naar aanleiding van deze navraag heeft de minister vermeld dat eiser in Italië bekend is met de geboortedatum [datum 2] , dat deze gegevens leidend zijn en dat het aan eiser is om de gestelde minderjarigheid met authentieke, identificerende documenten of leeftijdsonderzoek aan te tonen. Dat heeft eiser volgens de memo niet gedaan. Eiser heeft op 12 juni 2024 een bezwaar feitelijk handelen ingediend, waarbij hij een foto van een doopakte met de geboortedatum [datum 1] heeft overgelegd. Een doopakte is volgens de IND geen identificerend document en bovendien gaat het om een kopie die niet op echtheid kan worden onderzocht. Daarnaast is het bezwaar feitelijk handelen volgens de memo op 11 juli 2024 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa zorgvuldig gehandeld door de minister om informatie te vragen over de leeftijdsbepaling van eiser en vervolgens een eigen standpunt te vormen over eisers opvangbehoeften. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die afbreuk kunnen doen aan de memo van de minister en op grond waarvan het COa niet van de leeftijdsbepaling door de minister heeft mogen uitgaan. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser pas in een laat stadium, namelijk op 12 juni 2024, zeven maanden na de aanpassing van zijn geboortedatum en zijn overplaatsing, rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de aanpassing van zijn geboortedatum en de overplaatsing. De minister heeft het bezwaar tegen de aanpassing van de geboortedatum kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij daartegen beroep heeft ingesteld. Eiser heeft evenmin onderbouwd dat hij, zoals ter zitting is gesteld, de originele doopakte aan de minister heeft gezonden of bij de minister heeft gemeld dat hij de beschikking heeft over de originele doopakte. Tot slot geven de verklaringen van eiser over de registratie in Italië geen aanleiding voor twijfel aan die registratie. Eiser heeft immers slechts verklaard dat hij in de war was en niet meer weet of hij in Italië een geboortedatum heeft opgegeven.
14. De rechtbank volgt niet eisers standpunt dat het COa op grond van het arrest Darboe en Camara na de leeftijdsbepaling door de minister nog moest uitgaan van de minderjarigheid van eiser. Eiser is tot deze leeftijdsbepaling behandeld overeenkomstig het zogeheten vermoeden van minderjarigheid. Naar het oordeel van de rechtbank strekt het arrest niet zover dat het COa, zodra de meerderjarigheid van een vreemdeling ter discussie wordt gesteld, moet uitgaan van de minderjarigheid en de vreemdeling in een minderjarigenopvang moet (terug)plaatsen.Dit volgt ook niet uit de Afdelingsuitspraak van 15 mei 2024.
15. Het COa heeft in het bestreden besluit er op gewezen dat binnen de opvangvoorzieningen voor meerderjarigen voldoende mogelijkheden bestaan voor extra begeleiding van kwetsbare asielzoekers en maatwerk. Dit is in het verweerschrift en ter zitting toegelicht. Eiser gaat naar school en heeft verder niet geconcretiseerd wat hij binnen de reguliere opvang tekortkomt in het kader van opvangbehoeften.
16. Naar het oordeel van de rechtbank geeft hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.