ECLI:NL:RBDHA:2024:15886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.25615 en NL24.25616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod wegens ongeloofwaardige asielmotieven en gebrek aan bewijs van vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, die stelt de Congolese nationaliteit te hebben, heeft op 4 juni 2024 een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 16 juni 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Tijdens de zitting op 18 juli 2024 zijn eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de verweerder aanwezig.

Eiser heeft verklaard dat hij gevlucht is vanwege zijn betrokkenheid bij een oppositiepartij en zijn samenwerking met een politiek activist, [naam]. Hij vreest voor vervolging door de Congolese autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag terecht ongeloofwaardig heeft bevonden, omdat eiser geen nieuwe bewijsstukken heeft overgelegd en zijn verklaringen inconsistent zijn. De rechtbank concludeert dat er geen gegronde vrees voor vervolging is en dat het inreisverbod van twee jaar terecht is opgelegd. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag en het inreisverbod in stand blijven. Eiser moet Nederland onmiddellijk verlaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.25615 en NL24.25616
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 4 juni 2024 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 16 juni 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Y. Matadi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Eerdere asielprocedure
2. Eiser stelt de Congolese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989. Eiser heeft bij zijn eerste asielaanvraag verklaard te zijn gevlucht omdat hij wordt gezocht voor het organiseren van demonstraties tegen de gouverneur van Kinshasa. Tijdens een van de demonstaties is eiser ook geraakt door een kogel. Daarnaast heeft eiser problemen met een schuldeiser die hem zoekt. Verweerder heeft de elementen nationaliteit en herkomst destijds geloofwaardig bevonden. Alle andere elementen zijn toen ongeloofwaardig bevonden. Verweerder heeft deze eerdere asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond [2] en een terugkeerbesluit opgelegd waardoor eiser per direct uit Nederland moest vertrekken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld maar dat beroep is ongegrond verklaard [3] .
Huidige asielprocedure
3. Eiser heeft het volgende aan zijn huidige asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser ondervindt problemen als gevolg van zijn samenwerking met [naam] (hierna: [naam] ), een politiek activist en lid van een oppositiepartij (hierna: de partij). In 2023 is [naam] gearresteerd en gevangen gezet. Dit heeft er volgens eiser toe geleid dat iedereen uit de kring van [naam] gezocht en gedood wordt. Eiser heeft [naam] vanaf 2017 structureel kleding verkocht en zo met hem een nauwe band opgebouwd. Kort na de oprichting van de partij eind 2019 is eiser begin 2020 ook lid geworden door zijn band met [naam] . Er is een lijfwacht van [naam] gedood en de broer van eiser is gedood omdat het regime eiser zoekt. Eiser vreest bij terugkeer gedood te worden door de Congolese autoriteiten.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen. De identiteit van eiser wordt ongeloofwaardig gevonden nu eiser hier wisselend over heeft verklaard en sinds de eerdere procedure geen nieuwe stukken heeft ingebracht. Verweerder vindt het verder ongeloofwaardig dat eiser heeft samengewerkt met [naam] en dat hij lid is van de partij. Ook vindt verweerder het ongeloofwaardig dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten. Zo verwijt verweerder eiser dat hij zijn samenwerking met [naam] en de problemen die eiser hierdoor ondervindt niet bij de eerdere asielaanvraag heeft gemeld. Verweerder merkt ook op dat eiser pas een jaar na het ontstaan van de door hem gestelde problemen en pas na staande houding in België asiel heeft aangevraagd, wat geen blijk geeft van een acute situatie. Belangrijke informatie over [naam] en over zijn rol binnen de partij weet eiser niet te vertellen. Het is verweerder ook opgevallen dat [naam] op de officiële website van de partij en online niet wordt genoemd. Verder heeft eiser geen bewijs overgelegd om te onderbouwen dat hij vaak en nauw contact had met [naam] en dat hij lid was van de partij. Verweerder stelt verder dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser problemen met de Congolese autoriteiten heeft. Eiser heeft volgens verweerder niet kunnen onderbouwen waarom de autoriteiten specifiek naar hem op zoek zijn. Daarbij is niet gebleken dat de dood van eisers broer met eiser te maken heeft. Verweerder heeft bij de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag een terugkeerbesluit opgelegd dat nog steeds geldt. Ten slotte wordt eiser in het bestreden besluit een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden dat hij met [naam] heeft samengewerkt en lid is van de partij. Hij heeft wel degelijk belangrijke informatie over [naam] genoemd tijdens het nader gehoor. Zo heeft hij omschreven waar [naam] woont en kan hij aangeven aan welke arm [naam] gehandicapt is. Ook heeft eiser duidelijk verklaard dat de rol van [naam] was om kiezers te motiveren, vergaderingen voor te zitten en mee te doen aan tv-discussies. Daarbij heeft eiser artikelen over [naam] aangeleverd om aan te tonen dat hij wel online terug te vinden is, in tegenstelling tot wat verweerder in zijn besluit stelt. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat de omstandigheden rondom corona ervoor hebben gezorgd dat er gedurende zijn lidmaatschap (tot aan zijn vertrek) weinig activiteiten van de partij waren. Voorts stelt eiser hij geen problemen vanwege [naam] had in 2021 en daarom heeft eiser hem ook niet genoemd in zijn eerdere asielprocedure. Daarbij heeft eiser zijn asielaanvraag niet na staande houding in België gedaan, maar is eiser zelf naar het immigratiekantoor gegaan om de aanvraag te doen. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hem geen inreisverbod had mogen worden opgelegd vanwege zijn relatie met een Belgische vrouw.
Wat vindt verweerder in beroep?
6. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd. Daarbij heeft verweerder ter zitting het punt over de online afwezigheid van [naam] en de omstandigheden rondom de aanvraag in België zoals deze in het bestreden besluit zijn tegengeworpen, laten vallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Samenwerking met [naam] en lidmaatschap oppositiepartij
7. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de samenwerking met [naam] en het lidmaatschap van de partij niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft verklaard een actief lid van de partij te zijn waarmee eiser strijdt tegen de wandaden van het regime [4] en een vertrouweling te zijn van [naam] [5] . Verweerder heeft echter tegen kunnen werpen dat eiser zijn contacten met [naam] niet heeft aangetoond [6] . Daarbij geeft eiser toe beperkte kennis over de rol van [naam] binnen de partij te hebben. Hij zou alleen een vertrouweling van [naam] zijn geweest voor wat betreft zijn kleding [7] . Eiser kan desgevraagd ook geen gedetailleerde routebeschrijving geven naar de woning van [naam] ondanks dat hij daar meerdere keren per jaar heen ging [8] . In de enkele stelling van eiser dat hij de woning weet te vinden omdat dat van belang is voor de uitvoer van zijn werk, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om zijn standpunt dat eiser de vragen hierover slechts beperkt heeft beantwoord niet langer tegen te werpen. Dat eiser wel de kleding- en schoenmaat van [naam] heeft genoemd, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Eiser heeft ook geen documenten of andere stukken kunnen overleggen waaruit zijn lidmaatschap bij de partij blijkt. Voor zover eiser heeft willen betogen dat er door covid geen activiteiten hebben plaatsgevonden en dat dit verklaart waarom eiser geen bewijsmateriaal heeft, wordt eiser hierin niet gevolgd. Doordat eiser zijn lidmaatschap van de partij en de daarop volgende problemen aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd mag verweerder van eiser verwachten dat hij zich ervoor inspant dit aan te tonen of aannemelijk te maken. Het punt over de online afwezigheid van [naam] en de omstandigheden rondom de aanvraag in België heeft verweerder ter zitting laten vallen. Dit leidt echter niet tot een andere uitkomst nu verweerder gelet op het voorgaande al voldoende heeft gemotiveerd waarom dit relevante element ongeloofwaardig wordt gevonden.
Negatieve belangstelling van de autoriteiten
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit relevante element ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. Ten eerste zou de negatieve belangstelling van de autoriteiten voor eiser het gevolg zijn van zijn samenwerking met [naam] en lidmaatschap van de partij. Dit is gelet op het voorgaande niet ten onrechte door verweerder ongeloofwaardig bevonden. Ten tweede heeft eiser niets aan kunnen leveren ter onderbouwing van de stelling dat de autoriteiten hem specifiek zoeken omwille zijn relatie en samenwerking met [naam] . In het gehoor heeft eiser aangegeven dat hij dit van zijn familie heeft vernomen en dat hij hier bewijzen voor aan kan leveren [9] . Ook in beroep heeft eiser deze bewijzen echter niet aangedragen. Ten aanzien van de dood van eisers broer heeft verweerder mogen tegenwerpen dat nergens uit blijkt dat de dood van zijn broer met eiser zelf te maken zou hebben.
Vrees voor vervolging of risico op ernstige schade
9. Ter zitting heeft eiser verwezen naar een rapport van het UNHCR van 14 juni 2024 om de onveilige situatie voor eiser in Congo te benadrukken. Hierbij is echter niet gebleken waar precies naar wordt verwezen of waarom de informatie in dit rapport van toepassing is op de situatie van eiser. Verweerder heeft in reactie hierop aangegeven geen reden te zien om aan te nemen dat alleen de aanwezigheid in Congo al een onveilige situatie oplevert voor eiser nu zijn relaas ongeloofwaardig is geacht. Eiser heeft dit punt niet gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade.
Inreisverbod
10. De gemachtigde van eiser heeft verder gesteld dat eiser al ruim een jaar een relatie heeft met een Belgische vrouw en dat daarom op grond van artikel 8 van het EVRM [10] geen inreisverbod mag worden opgelegd. In aanvulling op deze in de zienswijze gestelde omstandigheden heeft de gemachtigde ter zitting gesteld dat zij ook al samenwoonden. Deze relatie en de samenwoning is verder niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het hier een recent opgebouwd familie- of gezinsleven tussen partners betreft en dat het niet onredelijk is om te verlangen dat zij tijdelijk gescheiden leven. Eiser heeft de mogelijkheid om te voldoen aan de vereisten voor een vergunning voor verblijf bij zijn partner waarbij het lichte inreisverbod kan worden opgeheven.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod in stand blijven en eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten.
12. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
13. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van P.J.J. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en g, van de Vw.
2.Zie artikel 31, eerste lid, van de Vw en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw.
3.Zie uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6953.
4.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pag. 7.
5.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pag. 9.
6.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pag. 10.
7.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pag. 11.
8.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pag. 13.
9.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pag. 16.
10.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.