ECLI:NL:RBDHA:2024:1585
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering tijdelijke bescherming Oekraïense eiser op basis van Richtlijn tijdelijke bescherming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van tijdelijke bescherming aan een Oekraïense eiser. De eiser, die op 24 november 2021 Oekraïne verliet voor werk in Tsjechië, kwam begin december 2022 naar Nederland en vroeg tijdelijke bescherming aan op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid weigerde deze aanvraag, stellende dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming zoals vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 25 september 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten dat de eiser niet onder de doelgroep voor tijdelijke bescherming viel, aangezien hij Oekraïne had verlaten vóór de peildatum van 24 februari 2022, die is vastgesteld in het Uitvoeringsbesluit. De rechtbank benadrukte dat de eiser niet ontheemd was geraakt in de zin van de Richtlijn, omdat zijn vertrek uit Oekraïne niet het gevolg was van de militaire invasie, maar van andere redenen. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat hij als gezinslid van zijn moeder, die in Nederland verbleef, recht had op tijdelijke bescherming. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet formalistisch had gehandeld door vast te houden aan de peildatum en dat de eiser geen aanspraak kon maken op de tijdelijke bescherming.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de eiser geen recht had op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie verstrekt over de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.