ECLI:NL:RBDHA:2024:1580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
NL23.38839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland en verblijf buiten het Dublingebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, een Moldavische nationaliteit, had op 8 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 24 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. Eiser zelf was niet aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris een verzoek om terugname aan Duitsland heeft gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. Eiser voerde aan dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, omdat de datum van zijn asielaanvraag in Duitsland onjuist was vermeld. De rechtbank concludeert echter dat er sprake was van een kennelijke verschrijving die de strekking van het besluit niet beïnvloedde.

Eiser stelde verder dat Duitsland niet verplicht was om zijn aanvraag te behandelen, omdat hij het Dublingebied gedurende drie maanden had verlaten. Hij onderbouwde dit met stempels in zijn paspoort. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij daadwerkelijk drie maanden buiten het Dublingebied had verbleven. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zorgvuldig heeft gehandeld en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38839

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Bell),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting in Breda behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser was niet aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Moldavische nationaliteit te hebben. Hij heeft in Nederland asiel aangevraagd op 8 oktober 2023.
2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Datum asielaanvraag Duitsland
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat de datum waarop eiser zijn asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend daarin niet correct staat vermeld. In het bestreden besluit staat dat eiser op 30 oktober 2023 zijn asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend, maar dat moet 30 oktober 2019 zijn.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de juiste datum 30 oktober 2019 is. Dit blijkt uit de Eurodactreffer en is door eiser bevestigd. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een kennelijke verschrijving die op geen enkele manier de strekking of het begrip van het bestreden besluit beïnvloedt. Er is daarom geen sprake van een ondeugdelijke motivering. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser het grondgebied van de lidstaten drie aaneengesloten maanden verlaten?
5. Eiser voert aan dat Duitsland niet verplicht is het verzoek om internationale bescherming te behandelen omdat hij voor zijn komst naar Nederland het Dublingebied gedurende drie maanden heeft verlaten. Hij doet hiermee een beroep op artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser op de foto van zijn Moldavische paspoort, waarover de staatssecretaris al sinds zijn asielaanvraag in Nederland beschikt. De afgiftedatum van dit paspoort is 22 mei 2023. Hiermee heeft eiser aangetoond dat hij na zijn asielaanvraag op 30 oktober 2019 in Duitsland naar Moldavië is gereisd. Voorafgaand aan de zitting heeft eiser bovendien foto’s van andere pagina’s uit dit paspoort overgelegd, waarop in- en uitreisstempels van landen buiten het Dublingebied te zien zijn. Het betreft in totaal tien stempels in de maanden mei, juli en september 2023. De staatssecretaris heeft geen nader onderzoek gedaan naar eisers verblijf na zijn asielaanvraag in Duitsland en de beschikbare informatie is niet met de Duitse autoriteiten gedeeld. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
6. Op basis van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening vervalt de verplichting van de aangezochte lidstaat om de vreemdeling terug te nemen, indien deze kan aantonen dat de vreemdeling het Dublingebied ten minste drie maanden heeft verlaten. Op de verzoekende lidstaat rust wel de verplichting om de aangezochte lidstaat eventuele aanwijzingen dat de vreemdeling (meer dan) drie maanden afwezig is geweest, te overleggen. [3] Ook de vreemdeling zelf kan aantonen dat hij drie maanden buiten het Dublingebied heeft verbleven, waardoor de verplichting van de aangezochte lidstaat om zijn asielverzoek te behandelen, is komen te vervallen. [4]
7. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het overnameverzoek aan Duitsland heeft vermeld dat eiser heeft verklaard dat hij gedurende langere tijd buiten het Dublingebied heeft verbleven. De foto van het Moldavische paspoort is daarbij niet vermeld of overgelegd. De rechtbank overweegt dat eiser in zijn aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij niet over een paspoort beschikt. Het paspoort zelf is niet overgelegd, zodat de staatssecretaris geen onderzoek heeft kunnen doen naar de echtheid van het document. Bovendien betekent het enkele feit dat iemand een Moldavisch paspoort heeft, niet dat hij gedurende tenminste drie maanden buiten het Dublingebied heeft verbleven. Ook de afgiftedatum van 22 mei 2023 op dat paspoort in combinatie met eisers enkele verklaring dat hij na zijn vlucht uit Duitsland maanden in Moldavië heeft verbleven alvorens naar Nederland te reizen, toont dat niet aan. Aan de foto van het Moldavische paspoort komt daarom niet het belang toe dat eiser daaraan hecht. De staatssecretaris heeft de Duitse autoriteiten voldoende en zorgvuldig geïnformeerd en de beschikbare informatie is voldoende betrokken bij het besteden besluit, zodat het niet onzorgvuldig tot stand is gekomen.
8. Voor zover eiser aanvoert dat hij met de foto’s van de in- en uitreisstempels kan aantonen dat hij gedurende drie maanden buiten de lidstaten heeft verbleven, overweegt de rechtbank het volgende. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij ten minste drie maanden buiten het Dublingebied heeft verbleven. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat eiser zijn originele paspoort niet heeft overgelegd, zodat de staatssecretaris de echtheid daarvan niet heeft kunnen controleren en niet heeft kunnen nagaan of, en zo ja welke overige informatie aan in- en uitreisstempels het document mogelijk nog meer bevat. Ook tonen de in- en uitreisstempels op verschillende data in mei, juli en september 2023 niet zonder meer aan dat eiser gedurende een aaneengesloten periode van drie maanden buiten het Dublingebied heeft verbleven. In dat verband weegt mee dat eiser slechts foto’s van enkele pagina’s van het paspoort heeft overgelegd en eiser in het geheel niets heeft verklaard over de reizen die tot deze stempels zouden hebben geleid. Integendeel: over de periode waarin de data van de stempels zijn gelegen, heeft eiser verklaard dat hij (nadat hij eerst vanuit Duitsland naar Moldavië was gereisd) vanuit Moldavië in een vrachtwagen naar Nederland is gereisd. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:666.
4.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Karim, C-155/15 van 7 juni 2016, ECLI:NL:C:2016:410.