ECLI:NL:RBDHA:2024:15796
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor familieleden
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn familieleden. De aanvraag is ingediend op 21 juni 2023, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn voor het nemen van een besluit is echter verstreken zonder dat er een beslissing is genomen. Eiser heeft de minister op 30 maart 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 31 mei 2024 ingediend, wat tijdig is volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet op tijd heeft beslist.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55d van de Awb een termijn van twee weken opgelegd waarbinnen de minister een besluit moet nemen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, aangezien het gaat om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen, met de mogelijkheid tot verlenging tot twintig weken als er nader onderzoek nodig is. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50 en het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan op 30 september 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt.