ECLI:NL:RBDHA:2024:15776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.33578 en NL24.33579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser, die stelt de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben, heeft zijn asielaanvraag ingediend, maar verweerder heeft deze niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening.

De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er in Zwitserland sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen die een reëel risico op schending van mensenrechten met zich meebrengen. Eiser heeft verwezen naar een AIDA rapport en een artikel van De Tijd, maar de rechtbank concludeert dat deze documenten niet voldoende bewijs leveren voor de gestelde tekortkomingen. De rechtbank bevestigt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat verweerder zich terecht op dit beginsel heeft beroepen. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn medische situatie of andere omstandigheden zodanig zijn dat zijn overdracht aan Zwitserland onevenredig hard zou zijn.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. De enkele vermelding van Frankrijk in plaats van Zwitserland in de beschikking wordt gezien als een kennelijke verschrijving. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en daarom verklaart de rechtbank het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.33578 en NL24.33579
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: verzoeker)

(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Sierraleoonse nationaliteit te hebben en op [geboortedag] 2004 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Allereerst verwijst eiser voor de gronden naar de zienswijze. Het bestreden besluit is in strijd met het Vluchtelingenverdrag, het EVRM [2] , het ESH [3] , het Handvest [4] , het IVESCR [5] , de Dublinverordening [6] , de Vreemdelingenwet en de beginselen van behoorlijk bestuur. Verweerder moet de asielaanvraag van eiser in behandeling nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft het besluit onvoldoende gemotiveerd, wat ook blijkt uit het feit dat er in de beschikking wordt gesproken over Frankrijk. Voorts is er in Zwitserland sprake van tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de zienswijze, het AIDA rapport van 4 juli 2024 [7] en een artikel van De Tijd [8] . Eiser vreest dan ook te worden blootgesteld aan mensenrechtenschendingen en loopt een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Verder stelt eiser dat overdracht aan de Zwitserse autoriteiten een indirect refoulement zal opleveren. Ook is verweerder in het besluit onvoldoende ingegaan op de medische situatie van eiser. Eiser heeft aangegeven dat hij door de gebeurtenissen in Zwitserland en zijn medische problematiek niet in Zwitserland kan worden behandeld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar zienswijze
5. Uit het in algemene zin verwijzen naar wat eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De hoogste bestuursrechter heeft in de uitspraak van 4 november 2020 [9] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Zwitserland voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling recentelijk nog bevestigd. [10] Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van het oordeel van de Afdeling in voormelde uitspraak van 4 november 2020 af te wijken. Een enkele algemene verwijzing naar het Vluchtelingenverdrag, het EVRM, het ESH, het Handvest, het IVESCR, de Dublinverordening, de Vreemdelingenwet en de beginselen van behoorlijk bestuur doet aan dat oordeel niet af.
8. Ook het persoonlijk relaas van eiser leidt niet tot de conclusie dat hij bij overdracht naar Zwitserland een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De stelling van eiser dat uit het AIDA rapport en het artikel van De Tijd blijkt dat er in Zwitserland tekortkomingen zijn in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen biedt onvoldoende indicatie voor het oordeel dat de Zwitserse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, nu hieruit geen wezenlijk ander beeld van de asielsituatie in Zwitserland volgt dan voorheen. Op pagina 13 en 14 van voormeld AIDA rapport, waar eiser naar heeft verwezen, staat dat de opvangfaciliteiten in Zwitserland nog altijd onder druk staan door de hoge instroom en dat het tekort aan personeel in de opvangcentra een extra uitdaging oplevert, maar dat betekent niet dat in Zwitserland sprake is van zodanig ernstige tekortkomingen in de opvang en asielprocedure dat de ‘hoge drempel van zwaarwegendheid’, als bedoeld in het arrest Jawo [11] is bereikt. Bovendien garandeert Zwitserland met het claimakkoord dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat de situatie zal worden beoordeeld met toepassing van de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Zwitserse asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins beklaagt bij de (hogere) Zwitserse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Zwitserse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd dat deze maken dat zijn overdracht aan Zwitserland van een zodanig onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De enkele, niet onderbouwde stellingen over de medische situatie van eiser zijn hiertoe onvoldoende.
Non-refoulement
10. Verder overweegt de rechtbank dat het Europees Hof van Justitie onlangs heeft geoordeeld dat - kort gezegd - een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken [12] . Nu verweerder heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Zwitserland, zal de rechtbank daarom niet meer op deze beroepsgrond ingaan.
Motivering
11. Tot slot concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. In de beschikking wordt weliswaar één keer gesproken over Frankrijk in plaats van Zwitserland [13] , maar dit maakt niet dat er sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vindt het aannemelijk dat er sprake is van een kennelijke verschrijving nu uit de beschikking verder duidelijk blijkt dat het om Zwitserland gaat.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
13. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [14] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
14. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden.
3.Europees Sociaal Handvest
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten.
6.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
7.AIDA rapport Zwitserland, 2023 update.
8.Zie het artikel “Zwitserland neemt ruk naar rechts te midden van migratiebesognes,” https://www.tijd.be/politiek-economie/europa/algemeen/zwitserland-neemt-ruk-naar-rechts-te-midden-van-migratiebesognes/10501042.html.
9.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), ECLI:NL:RVS:2020:2592.
10.Zie de uitspraken van 9 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2203 en van 12 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2858.
11.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
12.Zie de uitspraak van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, punt 129 tot en met punt 152.
13.Zie pagina 3 van het bestreden besluit.
14.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.