ECLI:NL:RBDHA:2024:15761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.36132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 27 september 2024, werd de maatregel van bewaring van eiser getoetst. Eiser had eerder, op 8 augustus 2024, een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie, op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 16 september 2024, waarin de rechtmatigheid van de maatregel tot dat moment werd bevestigd. De rechtbank behandelde het beroep op 24 september 2024, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de minister aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat eiser nog steeds als een gevaar voor de nationale veiligheid of openbare orde werd beschouwd. Eiser had betoogd dat de toewijzing van zijn verzoek om een voorlopige voorziening betekende dat zijn asielprocedure een aanmerkelijke kans van slagen had, maar de rechtbank oordeelde dat dit speculatief was en niet voldoende om de maatregel van bewaring te laten vervallen.

Eiser stelde ook dat de minister een lichter middel had moeten toepassen, gezien de lange wachttijd voor zijn asielprocedure. De rechtbank verwierp dit argument, omdat de maatregel van bewaring niet afhankelijk is van zicht op uitzetting. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek tot schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Emaus, in aanwezigheid van griffier S. Voolstra, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst bij uitspraak van
16 september 2024. [2]
Eiser heeft op dezelfde dag (16 september 2024) beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. Hij heeft daarbij een verzoek tot schadevergoeding ingediend. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser en de minister zijn verschenen.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 16 september 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 10 september 2024) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek rechtmatig is.
Zit eiser nog op de juiste grondslag in bewaring?
3. Eiser heeft tegen het afwijzen van zijn asielaanvraag beroep ingesteld en daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om de behandeling van dat beroep in Nederland af te mogen wachten. Nu het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening [4] is toegewezen en het beroep – volgens eiser – daarom een aanmerkelijke kans van slagen niet kan worden ontzegd, kan er niet meer van worden uitgegaan dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiser op grond van artikel 59b, eerste lid en onder d, van de Vw 2000 in bewaring zit, omdat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde. [5] De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat door de toewijzing van de voorlopige voorziening het beroep een aanmerkelijke kans van slagen heeft en dat hieruit kan worden opgemaakt dat eiser geen gevaar (meer) vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde. Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter valt dit namelijk niet op te maken. Het betoog van eiser is daarmee gebaseerd op vermoedens en is daarmee slechts speculatief. De vraag of eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde, hangt af van de vraag of aan eiser artikel 1F van het Vv kan worden tegengeworpen. Die laatste vraag ligt voor bij de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats. Hierover kan de bewaringsrechter zich niet uitlaten.
Had de minister een lichter middel moeten toepassen?
4. Eiser betoogt dat hij niet langer in bewaring mag worden gehouden, omdat het beroep in zijn asielprocedure niet eerder dan in november 2024 op zitting zal worden behandeld. Omdat het dus nog maanden gaat duren voordat een uitspraak in dat beroep is gedaan, dient te worden volstaan met een lichter middel. Eiser ziet hierdoor ook niet in dat er op een korte termijn een zicht op uitzetting bestaat. De belangenafweging – voor het toepassen van een lichter middel – dient in het voordeel van eiser uit te vallen.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals geoordeeld in de uitspraak van deze rechtbank van 16 september 2024 zit eiser in bewaring omdat hij een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde en verenigt deze grond zich niet met het opleggen van een meldplicht. [6] De rechtbank merkt op dat de maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59b, van de Vw 2000, waarbij zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor de inbewaringstelling. Eiser mag immers zijn beroep in Nederland afwachten, gelet op de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 16 september 2024, NL24.33820 (niet gepubliceerd).
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 11 september 2024, NL24.31845 (niet gepubliceerd).
5.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 16 september 2024, NL24.33820 (niet gepubliceerd).
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 16 september 2024, NL24.33820 (niet gepubliceerd)
7.Vergelijk ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.