In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van twee Libanese eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen. Eiseres 1, geboren in 1982, en eiseres 2, geboren in 1951, hebben op 20 oktober 2021 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvragen op 13 juli 2022 afgewezen, maar later op 28 december 2022 ingetrokken. Op 20 april 2023 heeft de minister opnieuw afwijzend beslist op de asielaanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 11 juli 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigden aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Libanon een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. Eisers, die tot de Druzen geloofsgemeenschap behoren, hebben een incident beschreven waarbij zij fysiek en verbaal zijn bedreigd door familieleden. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de ernst van dit incident en de context van eerwraak. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de minister op om nieuwe besluiten te nemen binnen acht weken.
De rechtbank stelt ook dat eisers recht hebben op een vergoeding van hun proceskosten, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.