ECLI:NL:RBDHA:2024:15727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.3143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 19 september 2023 buiten behandeling gesteld, omdat deze incompleet was. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en in 1981 is geboren, heeft aangevoerd dat er voldoende medische informatie is overgelegd om zijn aanvraag in behandeling te nemen. Hij stelt dat zijn huisarts niet de juiste behandelaar was en dat de GGZ de relevante informatie had moeten aanleveren. Eiser vindt dat verweerder onterecht formele obstakels opwerpt en dat de besluitvorming ondeugdelijk is.

De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om zijn aanvraag met de benodigde stukken te onderbouwen. Verweerder heeft eiser meerdere keren de kans gegeven om zijn aanvraag aan te vullen, maar eiser heeft nagelaten de gevraagde informatie te verstrekken. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet compleet was en dat de buiten behandelingstelling gerechtvaardigd was.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de beroepsgrond van eiser dat hij gehoord had moeten worden, niet slaagt. Aangezien er geen twijfel mogelijk was dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit konden leiden, mocht verweerder afzien van het horen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan op het beroep. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.3143 en NL24.29838

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 september 2023 buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 12 januari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de buitenbehandelingstelling van de aanvraag gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, A. Boussel als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1981 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag gedaan voor uitstel van vertrek omdat hij vanwege zijn gezondheidstoestand niet kan reizen. Verweerder heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de aanvraag incompleet was.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat er voldoende medische informatie is overgelegd om de aanvraag in behandeling te nemen en dat hem uitstel van vertrek had moeten worden verleend. Bij de aanvraag heeft eiser weliswaar zijn huisarts als behandelaar vermeld, maar die verrichtte geen behandeling. Dit had verweerder uit de GGZ stukken kunnen opmaken, nu daaruit bleek dat de GGZ de daadwerkelijke behandelaar was. Het had verweerder duidelijk kunnen zijn dat de huisarts verder geen (nadere) informatie had kunnen aanleveren. Verweerder had dus met de GGZ stukken voldoende informatie om door te kunnen sturen aan het BMA en de aanvraag in behandeling te kunnen nemen, aldus eiser. Verder is bij verweerder bekend dat het voor patiënten lastig is om steeds nieuwe informatie bij hun behandelaren te krijgen, omdat deze overbelast zijn. Dat blijkt ook uit de brief van de GGZ. Verweerder werpt hiermee onnodig formele obstakels op. De besluitvorming is daarom volgens eiser onzorgvuldig, ondeugdelijk en gebrekkig gemotiveerd. Eiser doet ook een beroep op de hoorplicht en verwijst daarbij naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De beroepsgronden van eiser slagen niet. Dat legt de rechtbank hieronder uit.
5.1
De rechtbank overweegt dat het in eerste instantie aan eiser is om zijn aanvraag met stukken te onderbouwen. Verweerder stelt daarvoor de benodigde formulieren ter beschikking en beoordeelt of de aanvraag compleet is, zodat het BMA [2] om advies gevraagd kan worden. [3] Eiser heeft bij zijn aanvraag op 6 juli 2023 zelf zijn huisarts als behandelaar opgegeven. Uit de toepasselijke beleidsregels [4] blijkt dat de opgegeven behandelaren de vragen in het formulier moeten beantwoorden, zodat het BMA onderzoek kan doen. Nu dit formulier niet door de huisarts is ingevuld, heeft verweerder op 10 juli 2024 herstel verzuim geboden tot 24 juli 2023 om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Verweerder heeft daarna op verzoek van gemachtigde tot 24 augustus 2024 uitstel gegeven en er daarbij op gewezen dat de GGZ informatie gedurende deze periode zou verouderen en dus vernieuwd moest worden. Op geen van die momenten heeft eiser aangegeven dat de aanvraag volgens hem behandeld kon worden zonder de gegevens van de huisarts, omdat hij geen behandelaar zou zijn. Het betoog dat verweerder dit zelf uit de GGZ stukken had kunnen afleiden, slaagt niet. Verweerder is immers geen medisch deskundige en eiser heeft zelf zijn huisarts als behandelaar opgegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder voldoende ruimte heeft gegeven voor het aanvullen van de aanvraag. Dat eiser heeft nagelaten de gevraagde bewijsmiddelen te overleggen dan wel aan te vullen, komt voor rekening van eiser. Er was daarom na het geboden uitstel ook geen actuele informatie die verweerder had kunnen doorsturen aan het BMA. Verweerder mocht dus concluderen dat de aanvraag niet compleet was. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag buiten behandeling kon worden gesteld.
5.2
De beroepsgrond dat eiser gehoord had moeten worden slaagt evenmin. Van het horen in bezwaar mag worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. De rechtbank is van oordeel dat dit hier het geval is. Verweerder heeft in het primaire besluit immers gemotiveerd dat het aan eiser is om zijn behandelaren op te geven met daarbij de juiste informatie. Nu hij meermaals in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen en dit heeft nagelaten, was er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander standpunt. Gelet hierop heeft verweerder mogen afzien van het horen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep. Daarmee is geen sprake meer van de vereiste connexiteit.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.S. Clerx, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen verzet of hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
2.Bureau Medische Advisering.
3.Zie voor de aanvraagprocedure paragraaf A3/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Zie paragraaf A3/7.2.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000.