ECLI:NL:RBDHA:2024:15725
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot faillietverklaring wegens onvoldoende bewijs van vorderingsrecht
Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van [verzoeker] tegen [verweerder] inzake een verzoek tot faillietverklaring. [Verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend waarin hij stelt dat hij twee vorderingen heeft op [verweerder] ter waarde van in totaal € 30.303,93. Deze vorderingen zijn afkomstig van de ex-echtgenote van [verweerder], [naam], die deze vorderingen aan [verzoeker] heeft gecedeerd. De rechtbank heeft de zaak op 24 september 2024 in raadkamer behandeld, waarbij zowel [verzoeker] als [verweerder] aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot faillietverklaring wordt afgewezen omdat het vorderingsrecht van [verzoeker] niet summierlijk is gebleken. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de vorderingen die [verzoeker] stelt te hebben, maar concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd om deze vorderingen te onderbouwen. De rechtbank heeft onder andere gekeken naar een echtscheidingsconvenant en de omstandigheden rondom de vorderingen, maar kon niet vaststellen dat [verweerder] in de faillissementstoestand verkeert.
De beslissing om het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen is genomen door mr. R. Cats, rechter, en is in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag.