ECLI:NL:RBDHA:2024:15725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring wegens onvoldoende bewijs van vorderingsrecht

Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van [verzoeker] tegen [verweerder] inzake een verzoek tot faillietverklaring. [Verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend waarin hij stelt dat hij twee vorderingen heeft op [verweerder] ter waarde van in totaal € 30.303,93. Deze vorderingen zijn afkomstig van de ex-echtgenote van [verweerder], [naam], die deze vorderingen aan [verzoeker] heeft gecedeerd. De rechtbank heeft de zaak op 24 september 2024 in raadkamer behandeld, waarbij zowel [verzoeker] als [verweerder] aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot faillietverklaring wordt afgewezen omdat het vorderingsrecht van [verzoeker] niet summierlijk is gebleken. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de vorderingen die [verzoeker] stelt te hebben, maar concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd om deze vorderingen te onderbouwen. De rechtbank heeft onder andere gekeken naar een echtscheidingsconvenant en de omstandigheden rondom de vorderingen, maar kon niet vaststellen dat [verweerder] in de faillissementstoestand verkeert.

De beslissing om het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen is genomen door mr. R. Cats, rechter, en is in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/668916 / FT RK 24/585
beschikking van 1 oktober 2024
in de zaak van
[verzoeker] (hierna: [verzoeker] ),
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. E.T. van Dalen,
tegen
[verweerder] (hierna: [verweerder] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder.
Waar deze zaak over gaat
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend strekkende tot faillietverklaring van [verweerder] . Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van [verweerder] .
1.2.
Het verzoekschrift is op 24 september 2024 in raadkamer behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- [verzoeker] en zijn advocaat,
- [verweerder] , vergezeld door zijn partner.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Standpunten van partijen

2.1.
[verzoeker] stelt dat hij twee vorderingen heeft op [verweerder] van in totaal
€ 30.303,93. Dit zijn vorderingen die aanvankelijk toekwamen aan de ex-echtgenote van [verweerder] , [naam] (hierna: [naam] ), en die aan hem zijn overgedragen bij akte van cessie van 22 september 2023. [naam] heeft (een deel van) een geldlening aan de DSB-bank voldaan, terwijl volgens een in oktober 2020 ondertekend echtscheidingconvenant [verweerder] dat had moeten voldoen. Volgens [verzoeker] heeft [naam] hierdoor een (aan hem gecedeerde) regresvordering van € 15.303,93. De tweede door [naam] aan [verzoeker] overgedragen vordering heeft betrekking op een vordering uit hoofde van een onrechtmatige daad gepleegd door [verweerder] jegens [naam] in verband met het in vuistpand geven van een sloep waarvan [verweerder] en [naam] ieder voor 25% eigenaar van zijn, “waardoor de sloep uit de gemeenschap is verdwenen”. Deze vordering wordt begroot op € 15.000,-. [verzoeker] stelt verder dat [verweerder] meer schulden onbetaald laat.
2.2.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij betwist het bestaan van de vorderingen die aan [verzoeker] zouden zijn overgedragen.

3.De beoordeling

Bevoegdheid

3.1.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO), bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [verweerder] in Nederland ligt.
Het beoordelingskader
3.2.
Een faillissement kan op verzoek worden uitgesproken wanneer van een vorderingsrecht van een verzoeker is gebleken én is gebleken dat de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen (de faillissementstoestand). Van die toestand is sprake wanneer de schuldenaar meerdere schuldeisers heeft en hij niet meer betaalt. Een en ander dient summierlijk te blijken, dat wil zeggen dat zowel de toestand als de vordering na een kort, eenvoudig onderzoek moeten blijken. Voor een uitgebreid onderzoek is in een faillissementsprocedure geen plaats.
Vorderingsrecht van [verzoeker]
3.3.
Ten aanzien van de gestelde DSB-vordering stelt de rechtbank vast dat het in oktober 2020 door [verweerder] en [naam] ondertekende echtscheidingsconvenant bepaalt dat beiden aansprakelijk zijn voor de vordering van de DSB-Bank, dat [verweerder] deze vordering zal voldoen en hij [naam] ter zake vrijwaart voor aanspraken van derden. De rechtbank begrijpt dit aldus dat [verweerder] zich hiermee heeft verbonden om de op het moment van ondertekening van het convenant nog bestaande schuld aan de DSB-Bank voor zijn rekening te nemen. [verweerder] stelt dat de op dat moment bestaande vordering van de DSB-Bank gelijk was aan de thans nog openstaande vordering zoals blijkt uit bij het verzoekschrift gevoegde brief van 3 augustus 2023 van De Schout Gerechtdeurwaarders en dat de in die brief vermelde betalingen tijdens het huwelijk – en dus vóór het echtscheidingsconvenant – zijn voldaan. Hoewel [verzoeker] dit weerspreekt – maar de gestelde vordering niet verder heeft gespecificeerd – kan de rechtbank er niet van uitgaan dat na het aangaan van het echtscheidingsconvenant door [naam] aan de DSB-Bank betalingen zijn gedaan ter zake waarvan een regresvordering op [verweerder] is ontstaan.
3.4.
Ten aanzien van de gestelde – en betwiste – vordering die verband houdt met de boot waarvan [naam] en [verweerder] met twee anderen eigenaar zijn, heeft [verweerder] aangevoerd dat bij zijn deel inderdaad heeft verpand als zekerheid voor nakoming van een schuld die hij heeft, dat hij die schuld nakomt en dat de boot gewoon beschikbaar is voor de eigenaren. Dit is door [verzoeker] niet (voldoende) weersproken, zodat de rechtbank niet kan uitgaan van schadeplichtigheid uit hoofde van onrechtmatig handelen van [verweerder] jegens [naam] .
3.5.
Het vorenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het bestaan van de door [verzoeker] gestelde vorderingen niet summierlijk is gebleken. Dit leidt er reeds toe dat het verzoek tot faillietverklaring zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot faillietverklaring van [verweerder] af.
Dit is een beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met M.Y.P.M. Zeeman, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.