In deze zaak heeft eiser op 16 november 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 17 mei 2024 in gebreke gesteld en op 6 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) besproken. Volgens artikel 6:2 van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb stelt dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling.
De wettelijke beslistermijn voor de minister is zes maanden na ontvangst van de aanvraag, maar deze termijn kan met negen maanden worden verlengd in geval van een grote instroom van aanvragen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een dergelijke situatie. Hierdoor was de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig en was de ingebrekestelling van 17 mei 2024 prematuur. Het beroep van eiser is daarom niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 1 oktober 2024, waarbij het beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.