In deze zaak heeft eiseres op 17 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiseres heeft de minister op 25 april 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing en heeft op 17 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Daarnaast stelt artikel 6:12 van de Awb dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. De wettelijke beslistermijn voor de minister om te beslissen op de aanvraag van eiseres eindigde op 17 maart 2024. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 is deze termijn met negen maanden verlengd, waardoor de ingebrekestelling van 25 april 2024 prematuur was.
De rechtbank concludeert dat het beroep niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.