ECLI:NL:RBDHA:2024:15677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/671146 / JE RK 24-1512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gezinsgerichte voorziening

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 september 2024, wordt een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een minderjarige, geboren in 2008, in een gezinsgerichte voorziening. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland als gecertificeerde instelling, die verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, die momenteel verblijft bij haar oudtante. De kinderrechter heeft de procedure beoordeeld op basis van verschillende ingediende stukken, waaronder e-mailberichten van de ouders en een kindgesprek met de minderjarige. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige verblijfplaats bij de oudtante niet meer passend is en dat de minderjarige kampt met gevoelens van loyaliteit naar de volwassenen om haar heen. De kinderrechter oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om op een neutrale plek te verblijven, waar zij meer ruimte heeft voor haar eigen behoeften en waar zij kan werken aan haar ontwikkeling. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing goedgekeurd, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, en deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/671146 / JE RK 24-1512
Datum uitspraak: 10 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.M.J. Bos te Dordrecht,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 augustus 2024;
  • het e-mailbericht van de vader van 29 augustus 2024;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de moeder met bijgevoegde brief van
1.2.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter.
1.3.
Het verzoek zou op de zitting van 10 september 2024 mondeling behandeld worden. Bij e-mailbericht van 29 augustus 2024 heeft de vader zijn mening over het verzoek te kennen gegeven en aangegeven niet aanwezig te zullen zijn bij de zitting. De advocaat van de moeder heeft namens de moeder bij e-mailbericht en bijgevoegde brief van
5 september 2024 te kennen gegeven dat de moeder en de advocaat geen meerwaarde zien in hun aanwezigheid tijdens de zitting, nu alle betrokken partijen het eens zijn. Vervolgens heeft de gecertificeerde instelling op 6 september 2024 mondeling aan de rechtbank te kennen gegeven niet langer een mondelinge behandeling te wensen. Gezien het voorgaande heeft de kinderrechter besloten dat de reeds ingeplande mondelinge behandeling ter zitting van 10 september 2024 géén doorgang zal vinden en dat zij schriftelijk zal beslissen op het verzoek.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft op dit moment feitelijk in een gezinshuis.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 november 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 16 november 2024. De kinderrechter heeft in dezelfde beschikking een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 16 mei 2024.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 mei 2024 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 16 november 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening tot het einde van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift verblijft [minderjarige] bij haar oudtante van vaderszijde. De afgelopen maanden is gebleken - en zo is ook besproken tijdens de vorige zitting op 14 mei 2024 - dat [minderjarige] kampt met gevoelens van loyaliteit naar de volwassenen om haar heen en behoorlijk klem zit in de ingewikkelde situatie. De gecertificeerde instelling heeft met alle betrokkenen besproken dat het wellicht beter is dat [minderjarige] op een neutrale plek gaat verblijven, waarbij de hoop is dat dit voor meer rust zorgt en dat het haar beter gaat lukken haar eigen wensen en behoeften kenbaar te maken. Deze neutrale plek is gevonden in een gezinshuis in [plaats] , waar jongeren vanaf vijftien jaar begeleid worden richting zelfstandigheid. De kennismaking is goed verlopen en [minderjarige] heeft ook zelf te kennen gegeven in het gezinshuis te willen wonen. Het is volgens de gecertificeerde instelling belangrijk dat de verhuizing nog in de vakantie plaatsvindt, zodat deze niet samenvalt met het begin van het nieuwe schooljaar. Inmiddels is [minderjarige] verhuisd en sinds eind augustus verblijft zij in het gezinshuis. Door de plaats van het gezinshuis kan [minderjarige] ook gewoon op haar huidige school blijven. Het is van belang dat er in de komende periode, in samenspraak met [minderjarige] , de ouders en de oudtante, afspraken worden gemaakt over contactmomenten tussen hen en de zusjes van [minderjarige] . Verder zal bekeken moeten worden hoe het de komende tijd met [minderjarige] in het gezinshuis gaat. Daarnaast is ook PAST gestart in de thuissituatie van de moeder en door middel van dit hulpverleningstraject zal er aandacht zijn voor contactherstel met de stiefvader en zullen de mogelijkheden voor een eventuele thuisplaatsing in kaart worden gebracht.
4.
De standpunten
4.1.
De vader heeft per e-mailbericht van 29 augustus 2024 - kort weergegeven - het volgende naar voren gebracht. Voor de vader voelt de uitspraak van de rechtbank dit keer meer als een formaliteit omdat alle betrokkenen het erover eens zijn dat de oudtante op dit moment niet de juiste plek is voor [minderjarige] . Volgens de vader is gebleken dat ook de plek bij de moeder op dit moment niet geschikt is voor [minderjarige] . Hoewel de vader zijn dochter het liefst dicht bij zich wil hebben, kan hij [minderjarige] niet steunen in haar weg naar herstel zoals getrainde professionals dat kunnen. De vader gaat akkoord met de verhuizing van [minderjarige] naar het gezinshuis. De vader heeft al een intakegesprek gehad met het gezinshuis en hij weet zeker dat zij in staat zijn om [minderjarige] te begeleiden, zodat zij de ellende achter zich kan laten, kan opbloeien en zich kan focussen op de toekomst.
4.2.
Door de advocaat van de moeder is op 5 september 2024 per e-mailbericht en bijgevoegde brief te kennen gegeven dat alle betrokkenen het eens zijn met de plaatsing in het gezinshuis en dat het verzoek van de gecertificeerde instelling volgens de moeder kan worden toegewezen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en het gevoerde kindgesprek met [minderjarige] is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Naar het oordeel van de kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling voldoende concreet onderbouwd dat de plek bij de oudtante niet langer passend is voor [minderjarige] en dat het in haar belang is dat zij op een neutrale plek, namelijk in het gezinshuis in [plaats] , gaat verblijven. Uit de stukken komt voort dat [minderjarige] vanuit de plek bij oudtante - die ook een onderdeel is van het familiesysteem - nog steeds last had van de ingewikkelde verhoudingen, belangen en spanningen die er speelden (en nog altijd spelen) tussen de volwassenen in het familiesysteem om haar heen. De kinderrechter onderschrijft de zorgen van de gecertificeerde instelling dat [minderjarige] tussen deze volwassenen in staat, tussen hen klem lijkt te zitten en sterkte loyaliteitsgevoelens heeft naar ieder van hen. [minderjarige] lijkt daarbij iedereen tevreden te willen houden en dit drukt als een grote last op haar. Naar het oordeel van de kinderrechter is het dan ook in het belang van [minderjarige] dat zij op een neutrale plek gaat verblijven, waar zij daadwerkelijk rust gaat ervaren, er meer ruimte is voor haar eigen behoeften en waar zij vervolgens toe kan komen aan haar eigen verwerking van de situatie. Uit het gesprek met [minderjarige] heeft de kinderrechter begrepen dat de eerste stapjes daarvoor al zijn gezet in het gezinshuis en dat is goed om te horen. Vanuit deze stabiele en veilige plek kan ook worden gekeken welke hulp er verder nog nodig en passend is voor [minderjarige] , waarbij er ook aandacht dient te zijn voor het vervolgperspectief van [minderjarige] . Daarbij is het positief dat alle betrokkenen achter de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis staan en [minderjarige] ook zelf te kennen gegeven het een fijne plek te vinden. De kinderrechter heeft er dan ook alle vertrouwen in dat het gezinshuis op dit moment de juiste plek is voor [minderjarige] om zich verder positief te kunnen ontwikkelen en stappen vooruit te kunnen gaan zetten. De kinderrechter zal daarom het verzoek, waartegen geen verweer is gevoerd, toewijzen voor de verzochte duur.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 10 september 2024 tot 16 november 2024, zijnde het einde van de ondertoezichtstelling;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.E. Schotte, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier.