ECLI:NL:RBDHA:2024:15673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
NL23.18027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Syrische vluchteling met Turkse nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 september 2024, wordt het beroep van eiser, een Syrische vluchteling met de Turkse nationaliteit, ongegrond verklaard. Eiser had op 22 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 5 juni 2023 werd afgewezen. De rechtbank behandelt de afwijzing van de asielaanvraag en de beroepsgronden van eiser, die onder andere stelt dat hij in Turkije gediscrimineerd wordt vanwege zijn Syrische afkomst en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Syrië.

De rechtbank oordeelt dat de minister de relevante elementen in het asielrelaas van eiser, zoals discriminatie en kritiek op de islam, geloofwaardig heeft geacht, maar niet zwaarwegend genoeg om eiser als vluchteling te beschouwen. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank wijst erop dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen, en dat de minister de besluitvorming zorgvuldig heeft uitgevoerd.

De rechtbank benadrukt dat discriminatie door de autoriteiten en medeburgers kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging, maar dat eiser niet heeft aangetoond dat de discriminatie zo substantieel is dat het zijn bestaansmogelijkheden ernstig beperkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18027

uitspraak van de enkelvoudige van 24 september 2024 kamer in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.W. IJland),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. Deze uitspraak op het beroep van eiser gaat over de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 22 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 5 juni 2023 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. A.C. Pool, destijds gemachtigde van eiser, en mr. Radema de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting op verzoek van beide partijen geschorst, omdat er geen tolk aanwezig was en om het door eiser - vlak voor de zitting - ingebrachte document door de minister te laten beoordelen.
1.3.
De minister heeft, in aanvulling op het voornemen van 4 november 2022 en het besluit van 5 juni 2023, op 3 mei 2024 en op 8 mei 2024 aanvullende motiveringen uitgebracht. De gemachtigde van eiser heeft op 7 mei 2024 en 23 mei 2024 gereageerd. De minister heeft gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De behandeling van het beroep op de zitting van 31 mei 2024 is uitgesteld, omdat mr. A.C. Pool zich kort voor de zitting had teruggetrokken als gemachtigde van eiser.
1.5.
Op 13 augustus 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep op zitting hervat. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de huidige gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van eisers asielaanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij heeft de Syrische nationaliteit. Hij woont vanaf 2015 in Turkije en hij heeft in 2018 ook de Turkse nationaliteit verkregen, op basis van een uitzondering. Eiser en zijn gezin zijn in Turkije gediscrimineerd vanwege hun Syrische afkomst. Eiser vreest dat zijn Turkse nationaliteit zal worden ingetrokken en dat hij vervolgens terug wordt gestuurd naar Syrië. Eiser schrijft sinds 2021 een biografie over een oprichter van [organisatie] , [persoon A] . Ook heeft hij hierover contact met een mensenrechtenorganisatie. Hij is door vrienden gewaarschuwd dat hij hierdoor in de problemen kan komen. Hij vreest dat de Turkse inlichtingendienst erachter komt dat hij deze biografie schrijft en dat zij hem zullen beschuldigen van het ondersteunen van een terroristische organisatie. Hij heeft na een avondmaal met een belangrijke officier van de oppositie bloedvergiftiging opgelopen en hij vermoedt dat dit een bedreiging of poging tot moord is geweest. Ook vreest hij gewapende milities uit Syrië die regelmatig Turkije in- en uit reizen. Verder uit eiser kritiek op het geweld dat door sommige groeperingen in de naam van de islam wordt gepleegd, onder meer in zijn proefschrift en op social media. Hierdoor vreest hij dat hij bij terugkeer door islamitische groeperingen gedood zal worden. Hij heeft op zijn telefoon een anonieme doodsbedreiging van vermoedelijk een islamitische groepering in Idlib ontvangen. Eiser heeft een brief van zijn Turkse advocaat gekregen waaruit blijkt dat er in Turkije aangifte tegen hem is gedaan vanwege zijn kritiek op de islam op social media.
Het bestreden besluit
5. In het bestreden besluit van 5 juni 2023 heeft de minister de volgende relevante elementen in het asielrelaas van eiser vastgesteld:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Onjuiste bejegeningen vanwege Syrische afkomst;
3. Werkzaamheden;
4. Kritiek op de islamitische religie.
De minister heeft deze relevante elementen geloofwaardig geacht. De elementen zijn volgens de minister echter niet zwaarwegend genoeg om eiser aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag of om aan te nemen dat hij een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Turkije.
5.1.
De minister heeft op 3 mei 2024 een aanvullende motivering uitgebracht waarin hij een nieuw, vijfde, relevant element heeft vastgesteld, namelijk: problemen naar aanleiding van het uiten van kritiek op de islam op social media. De minister heeft dit element ongeloofwaardig geacht.
5.2.
De minister heeft eiser meegedeeld dat eiser tot 8 mei 2024 een zienswijze kan inbrengen. De vorige gemachtigde van eiser heeft de minister op 7 mei 2024 geïnformeerd dat zij geen mogelijkheid ziet om uiterlijk op 8 mei een zienswijze in te dienen. Op 8 mei 2024 heeft de minister een aanvullende motivering uitgebracht waarin hij bij de afwijzing van de aanvraag blijft.
Is de aanvullende besluitvorming zorgvuldig tot stand gekomen?
6. De rechtbank overweegt allereerst dat het door de minister uitgebrachte zogenaamde aanvullende voornemen van 3 mei 2024 en het zogenaamde aanvullende besluit van 8 mei 2024 moeten worden beschouwd als aanvullende motiveringen op het bestreden besluit. Beiden roepen namelijk geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven. De rechtbank houdt op grond van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 rekening met deze aanvullende motivering. In deze beroepsprocedure is het aan eiser om daar beroepsgronden tegen in te dienen. Het betoog van eiser dat de besluitvorming onzorgvuldig is, omdat onduidelijk is wat de status is van een aanvullend voornemen en het alleen mogelijk is om een aanvullend besluit te nemen, volgt de rechtbank, gelet op bovenstaande, niet. Bovendien is het juist in het voordeel van eiser geweest dat hij in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de aanvullende motivering van de minister van 3 mei 2024. Dat de termijn van vijf dagen onredelijk kort zou zijn daarvoor, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft niet uitgelegd waarom hij niet in staat was te reageren binnen deze termijn.
6.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de besluitvorming ook niet onzorgvuldig geweest is omdat de minister, zoals eiser betoogt, onvoldoende met eiser zou hebben gecommuniceerd. De vorige gemachtigde van eiser heeft op 16 februari 2024 per
e-mail kopieën van documenten opgestuurd naar de minister, en in het e-mailbericht onder meer meegedeeld dat de kwaliteit daarvan niet best is, dat zij gevraagd heeft om betere kopieën en dat, als zij die ontvangt, het nog zal laten weten. Op 20 februari 2024 heeft de minister per e-mail de ontvangst van de documenten bevestigd en aangegeven dat de kwaliteit inderdaad niet al te best is en dat het fijn is dat de gemachtigde vast om betere kopieën heeft gevraagd. Op 30 april 2024 heeft de vorige gemachtigde van eiser een e-mailbericht aan de minister gestuurd waarin onder meer staat dat zij zo spoedig mogelijk duidelijkheid zou willen krijgen over of er een aanvullend gehoor gepland gaat worden. De minister heeft vervolgens op 3 mei 2024 een aanvullende motivering uitgebracht. Hierin heeft hij ook gemotiveerd waarom hij geen reden zag om eiser aanvullend te horen, waar de rechtbank onder 7.1. verder op in zal gaan. Daarmee heeft de minister voldoende gereageerd op het e-mailbericht van 30 april 2024. Te meer omdat eiser zelf, zoals de minister terecht stelt, in de tussentijd heeft nagelaten om betere kopieën op te sturen en ook niet heeft gecommuniceerd dat het niet mogelijk zou zijn. Het betoog slaagt niet.
Geloofwaardigheid element 5: Problemen naar aanleiding van het uiten van kritiek op de islam op social media
7. Eiser betoogt dat de minister dit element ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Ten eerste heeft de minister niet deugdelijk gemotiveerd waarom er geen enkele waarde aan de door eiser in beroep ingebrachte documenten wordt toegekend. De minister werpt ten onrechte tegen dat eiser een paar dagen voor de zitting van 1 februari 2024 de brief van de Turkse advocaat heeft ingebracht, terwijl de datum van het document al van vijf maanden daarvoor is. Eiser heeft de brief van de Turkse advocaat echter niet onmiddellijk na het schrijven daarvan ontvangen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat zijn vorige gemachtigde de documenten ook niet direct aan de minister heeft toegestuurd. Het tijdstip van het overleggen van documenten door eiser in beroep kan geen relevante rol kan spelen in het bepalen van de waarde van de documenten. Aan hem kan ook niet worden tegengeworpen dat het afbreuk doet aan de authenticiteit dat dat hij uiteindelijk drie versies van de brief van de Turkse advocaat heeft overgelegd met een andere opmaak en datum. Zijn vorige gemachtigde heeft de brieven namelijk door elkaar gehusseld. Daarnaast is het niet aan eiser te wijten dat hij de drie bijlagen die genoemd worden in de brief van de Turkse advocaat, niet heeft overgelegd. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat het in Turkije bij wet verboden is om stukken uit een Turks strafdossier openbaar te maken. Het is zijn advocaat gelukt om een foto te maken van de (aan)klacht, maar het proces-verbaal en de aangifte zijn er om die reden niet. De foto van de aanklacht is onduidelijk omdat de Turkse advocaat ze illegaal heeft gefotografeerd.
Verder betoogt eiser dat de minister in het nader gehoor ten onrechte niet heeft gevraagd naar zijn social-media-gebruik. Op de zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn social-media-gebruik, omdat eiser niet alleen op twitter maar ook op facebook berichten heeft gepubliceerd. Daar heeft hij verschillende namen voor gebruikt. Tot slot betoogt eiser dat de minister hem aanvullend had moeten horen, gelet op de door hem overgelegde documenten en de recente ontwikkelingen in de rechtspraak [2] over het onderwerp ‘politieke overtuiging’. Daar komt nog bij dat de voormalig gemachtigde van eiser hier uitdrukkelijk op heeft gewezen in het e-mailbericht van 30 april 2024. Als de minister geen aanleiding zag om eiser aanvullend te horen, had hij dat op zijn minst moeten motiveren.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat hij dit element ongeloofwaardig acht. De minister werpt niet ten onrechte tegen dat eiser zich onvoldoende heeft ingespannen om zijn relaas te onderbouwen met documenten, en dat aan de inhoud van de documenten die eiser wel heeft overgelegd, niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan wenst te zien. Over de brief van de Turkse advocaat stelt de minister niet ten onrechte dat het document niet afkomstig is uit een objectieve bron. Ook werpt de minister niet ten onrechte tegen dat het afbreuk doet aan de authenticiteit van het documenten dat er uiteindelijk drie versies van deze brief zijn overgelegd, die (vrijwel) identiek zijn qua inhoud maar verschillende data en opmaak hebben. De stelling van eiser dat de vorige gemachtigde de brieven door elkaar zou hebben gehaald, hoefde de minister ook niet te overtuigen, want dit verklaart niet waarom de documenten inhoudelijk vrijwel identiek zijn maar qua opmaak en data van elkaar verschillen. Verder staat in de brief van de Turkse advocaat dat bij de brief een exemplaar van de aangifte, het proces-verbaal en een klacht zijn gevoegd. Eiser is na de schorsing van de zitting van 1 februari 2024 in de gelegenheid gesteld om deze documenten te overleggen. Eiser heeft de aangifte en het proces-verbaal echter niet overgelegd. De minister stelt niet ten onrechte dat het aan eiser is om zijn relaas te onderbouwen met deze documenten en dat hij daartoe ruimschoots de gelegenheid heeft gehad. Eiser heeft wel een foto van een (aan)klacht overgelegd. Hierover stelt de minister niet ten onrechte dat dit een onduidelijke foto is, dat het geen origineel document is en dat het dus niet te onderzoeken is op authenticiteit. Ook heeft de minister onweersproken tegengeworpen dat dit soort documenten normaliter een QR-code bevatten, maar dat dit niet zichtbaar is op het door eiser overgelegde document. De uitleg van eiser op de zitting dat het volgens de Turkse wetgeving verboden zou zijn om documenten uit een strafdossier openbaar te maken en de Turkse advocaat om die reden alleen een foto kon maken van één deze documenten, hoefde de minister ook niet te overtuigen. Eiser heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Gelet op bovenstaande is de minister inhoudelijk en gemotiveerd ingegaan op de door eiser overgelegde documenten. Hij werpt dus ook niet, zoals eiser stelt, aan hem tegen dat aan de documenten minder waarde zou worden gehecht vanwege het tijdstip van overleggen hiervan.
7.2.
Over het social-media-gebruik stelt de minister niet ten onrechte dat het op de weg van eiser lag om tijdens het gehoor te vertellen dat hij actief was op social media als hij dat van belang achtte voor zijn relaas. Het nader gehoor vond op twee dagen plaats, dus hij had hier ruimschoots de gelegenheid voor. Daar komt nog bij dat eiser in de gelegenheid is gesteld om correcties en aanvullingen op het nader gehoor in te dienen, en een zienswijze op het voornemen, waarin hij de minister over zijn social-media-gebruik had kunnen informeren. Dit heeft eiser echter niet gedaan. Hij heeft pas op 19 juli 2023, in de eerste gronden van beroep, voor het eerst melding gemaakt van zijn twitteraccount. Waar het gaat over dit account wijst de minister erop dat dit account pas in december 2022 is aangemaakt, dat het eerste bericht is geplaatst op 19 december 2022 en dat de door eiser overgelegde foto van de (aan)klacht dateert van 20 december 2022. De minister acht niet ten onrechte zeer onwaarschijnlijk dat het Turkse Openbaar Ministerie één dag na eisers eerste bericht op twitter, een aanklacht tegen hem indient. Daar komt nog bij dat uit een nieuwe screening door de minister blijkt dat eiser maar één volger heeft en dat geen van zijn berichten over de islam zelf gaan. Dit heeft eiser niet weersproken. Eiser heeft op de zitting van 13 augustus 2024 voor het eerst naar voren gebracht dat hij ook berichten zou plaatsen op facebook. Hierover stelt de minister niet ten onrechte dat eiser dit niet eerder heeft verklaard en dat hij hiervan geen onderbouwing heeft overgelegd. De minister hoefde dit dan ook niet te volgen. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat de minister onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan naar zijn social-media-gebruik. De minister heeft eiser op 26 oktober 2022 gescreend op social-media-accounts en gezocht op eisers voor- en achternaam, zowel in het Turks als in het Arabisch, maar op dat moment is er niets gevonden. Als eiser onder andere namen social-media-accounts zou hebben aangemaakt, was het aan hem de minister hierover te informeren. De minister kan onmogelijk over dergelijke kennis beschikken als eiser dit niet zelf naar voren brengt.
7.3.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de minister niet gehouden was om eiser aanvullend te horen. De minister heeft zich, gelet op wat onder 7.1. is overwogen, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiser ingebrachte documenten daartoe onvoldoende aanleiding gaven. De minister wijst er niet ten onrechte op dat eiser niet alle documenten heeft aangeleverd die in de brief van de Turkse advocaat genoemd werden, en dat de stukken die wel zijn ingebracht een herhaling vormen of van slechte kwaliteit zijn. De minister heeft in de aanvullende motivering van 3 mei 2024 uitgelegd dat hij om die redenen geen aanleiding ziet om eiser opnieuw te horen. Het subsidiaire standpunt van eiser, dat de minister niet deugdelijk zou hebben gemotiveerd waarom hij niet tot horen is overgegaan, kan om die reden ook niet slagen.
Zwaarwegendheid discriminatie
8. Eiser betoogt dat de door hem en zijn familie ervaren discriminatie in Turkije een ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheden vormt en dus moet worden aangemerkt als daad van vervolging. Ten eerste is eiser kwetsbaarder dan de ‘gemiddelde’ Syrische vluchteling omdat hij zich openlijk uitspreekt over zijn politieke en religieuze overtuiging. Hij zal door de Turkse autoriteiten worden gezien als ‘opposant’ door zijn politieke en religieuze overtuiging. De minister heeft nagelaten de discriminatie in het licht van deze omstandigheden te beoordelen. Daarnaast heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met de verslechterde situatie van Syriërs in Turkije en de onzekerheid over de toekomst. Eiser wijst op diverse nieuwsartikelen waaruit volgens hem blijkt dat de discriminatie zover gaat dat in de praktijk intrekkingen van de Turkse nationaliteit bij Syriërs plaatsvindt [3] . Bij de beoordeling of discriminatie als vervolgingsgrond kan worden aangemerkt, dient de factor ‘onzekerheid’ te worden meegewogen [4] . Tot slot kan van eiser niet worden verlangd dat hij bescherming inroept bij de Turkse autoriteiten. De Turkse autoriteiten staan steeds negatiever ten opzichte van Syrische vluchtelingen. Eiser wijst op een nieuwsbericht waaruit dit volgens hem blijkt. [5]
8.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging als sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid van de minister, zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, merkt hij discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Het is aan de vreemdeling om dit aannemelijk te maken [6] .
8.2.
Partijen zijn het erover eens dat eiser en zijn gezin in Turkije te maken hebben met discriminatie vanwege hun Syrische afkomst. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze discriminatie dusdanig is dat dit leidt een gegronde vrees voor vervolging. Ten eerste stelt de minister terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dusdanig in zijn bestaansmogelijkheden wordt beperkt dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Uit eisers verklaringen blijkt namelijk dat hij een huurhuis had, dat hij heeft gewerkt, dat hij diverse opleidingen heeft gedaan, dat hij toegang had tot de gezondheidszorg en dat hij de Turkse nationaliteit heeft verkregen. Ook uit de door eiser ingebrachte artikelen en het nieuwsbericht blijkt dit niet. Dat het gerucht dat de Turkse nationaliteit van Syriërs zou worden ingetrokken al enige tijd rondgaat, zoals zou blijken het artikel van het Institute of Current World Affairs uit 2022, heeft de minister onvoldoende kunnen achten voor de conclusie dat eiser individueel dat risico loopt. Over het andere door eiser ingebrachte nieuwsbericht, van [naam] , stelt de minister terecht dat het enkel ziet op de intrekking van de Turkse nationaliteit van één persoon, dat uit het artikel niet kan worden opgemaakt wat de reden is dat de nationaliteit is ingetrokken en dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser in eenzelfde situatie terecht zal komen en daar niet tegen zou kunnen ageren. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bestaanszekerheid heeft in Turkije, hoefde de minister de factor ‘onzekerheid’ niet mee te wegen. Ook stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Turkse autoriteiten hem niet kunnen of willen beschermen tegen discriminatie. Er is niet gebleken dat eiser ooit aangifte heeft gedaan en eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat dit bij voorbaat zinloos is. Uit het door eiser overgelegde artikel van New Arab blijkt ook niet dat hij geen aangifte kan doen of dat dit bij voorbaat zinloos is. Tot slot heeft de minister terecht geconcludeerd dat eiser door zijn uitingen (politiek dan wel religieus) kwetsbaarder is om te worden gediscrimineerd. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar wat hieronder is overwogen. Het betoog slaagt niet.
Zwaarwegendheid politieke en religieuze overtuiging
9. Eiser voert vervolgens aan dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van vrees voor vervolging of ernstige schade vanwege zijn politieke en religieuze overtuiging. De minister heeft niet deugdelijk gemotiveerd of hij wel of niet aanneemt dat sprake is van een politieke en/of religieuze overtuiging. Dit moet eerst vastgesteld worden, voordat beoordeeld kan worden welk risico hij loopt bij terugkeer. De minister heeft dus geen juist toetsingskader gehanteerd. Eiser heeft wel degelijk een politieke en religieuze overtuiging en van hem mag geen terughoudendheid worden verwacht. Uit het landenbeleid [7] blijkt dat personen die actief zijn in de politiek en significante kritiek uiten op de autoriteiten aangeduid worden als een risicogroep. Gelet op de verklaringen van eiser over [persoon A] en de mensenrechtenorganisatie, had het op weg gelegen van de minister om onderzoek te doen naar de risico’s die uit hieruit voortvloeien. Uit het Algemeen ambtsbericht over Turkije van april 2022 [8] blijkt dat personen die openlijk kritiek uiten op de islam en de Turkse autoriteiten, bijvoorbeeld op social media, met grote regelmaat onderzocht, vervolgd en veroordeeld worden.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister het juiste toetsingskader heeft gehanteerd. De minister heeft namelijk allereerst getoetst welke elementen geloofwaardig zijn bevonden, en heeft vervolgens beoordeeld of de geloofwaardig geachte relevante elementen leiden tot gegronde vrees voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser is bevraagd over zijn politieke activiteiten en de problemen die hij heeft ondervonden. Daarop heeft hij enkel verklaard dat hij bezig is met een biografie over [persoon A] en dat hij daarvoor in contact staat met hem en een mensenrechtenorganisatie die onderzoek doet naar mensen die zijn gedood of gearresteerd door milities. De minister heeft die activiteiten geloofwaardig geacht en vervolgens getoetst of die leiden tot gegronde vrees. Gebleken is dat eiser geen noemenswaardige problemen heeft ondervonden en hoeft niet terughoudend te zijn in zijn uitingen. De minister heeft dus in het bestreden besluit gemotiveerd waarom hij niet aannemelijk acht dat eiser een risico loopt bij terugkeer. De minister heeft ook niet tegengeworpen dat sprake moet zijn van een fundamentele politieke overtuiging. In het bestreden besluit staat immers ook dat eiser zijn islamkritiek mondeling heeft geuit en dat hij dit kan blijven doen, en dat een proefschrift een wetenschappelijk onderzoek is, waar geen persoonlijke meningen in staan. De gemachtigde heeft desgevraagd op de zitting ook niet kunnen toelichten waarom de door de minister gehanteerde beoordeling niet juist is. De enkele stelling dat het onzorgvuldig zou zijn, zonder nadere toelichting waarom, is daartoe onvoldoende. Voor de rechtbank is daarmee niet inzichtelijk wat er onjuist zou zijn aan de door de minister gemaakte beoordeling. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Uitspraak van het Hof van Justitie van 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688 en uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63.
3.Eiser wijst in dit verband op een nieuwsbericht van [naam] van 2 juni 2023 en een artikel van het Institute of Current World Affairs, uit maart 2022.
4.In dit verband wijst eiser op het UNHCR Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status under the 1951 Convention’.
5.New Arab, 25 september 2021, Refugees in fear as sentiment turns against them in Turkey; New Arab, 2 september 2022, ‘Who am I? I’m a human being!’: The violent rise of anti-Syrian racism in Turkey.
6.Uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2019:454.
7.Paragraaf C7/34.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Pagina 26.