ECLI:NL:RBDHA:2024:15647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.34954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2024 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling, eiser, die in beroep was gegaan tegen een besluit van de Minister van Migratie en Asiel. De minister had op 4 september 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de grondslag van de maatregel onjuist was en dat deze op basis van artikel 59b van de Vw had moeten worden opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 16 september 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht de grondslag van de maatregel had gewijzigd en dat de maatregel rechtmatig was. Eiser had zijn asielaanvraag ingetrokken, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet betekende dat hij ook zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening had ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend werkte aan de uitzetting van eiser en dat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.34954
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S.L. Sarin),

en

de Minister van Migratie en Asiel, de minister (gemachtigde: N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. A Tribak. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2003] .
Grondslag van de maatregel van bewaring
2. De gemachtigde van eiser stelt dat de grondslag van de maatregel van bewaring onjuist is. Eiser is nu op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef onder a, Vw in bewaring gesteld, maar dit had volgens hem (nog steeds) artikel 59b van de Vw moeten zijn. Bij besluit van 27 augustus 2024 is de asielaanvraag van 1 augustus 2024 van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Er loopt nog een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening tegen dit besluit. Dat eiser op 3 september 2024 schriftelijk (via het formulier M53) heeft verklaard dat hij zijn asielaanvraag intrekt is onvoldoende om te stellen dat hij ook zijn beroep en verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Het asielbesluit dateert van 27 augustus 2024 en op 28 augustus 2024 is daartegen beroep ingesteld. Eiser heeft vervolgens in de door hem ondertekende verklaring van 3 augustus 2024 in het formulier M53 aangegeven dat hij de door hem ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning geheel vrijwillig intrekt. Eiser zelf heeft op de bewaringszitting van 16 september 2024 (meermalen) herhaald dat hij zijn asielaanvraag wenst in te trekken. Eiser heeft ook geen andere aanvraag lopen dan de aanvraag van 1 augustus 2024. De intentie van eiser dat hij alles wil intrekken en geen asiel wil in Nederland is daarmee voldoende kenbaar en de minister had geen reden hoeven zien om daaraan te twijfelen. Eiser heeft op de zitting van 16 september 2024 verder aangegeven dat hij naar Duitsland wil en dat hij zijn asieladvocaat heeft gebeld na zijn intrekkingsverklaring, maar hem niet te pakken kreeg. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de minister terecht de grondslag van de maatregel heeft gewijzigd en de maatregel heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw. De rechtbank neemt in haar overweging mee dat ook het alleen maar kenbaar maken van een asielwens voldoende is om een asielprocedure op te starten.¹ De beroepsgrond slaagt niet.

Gronden van de maatregel van bewaring

4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Voortvarendheid
6. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Op 6 september 2024 zou er een laissez passer (lp) aanvraag zijn verzonden. Op 9 september 2024 heeft verweerder de melding gehad dat er nieuwe vingerafdrukken aangeleverd moesten te worden. De hersteltermijn liep tot 12 september 2024. Het is eiser niet duidelijk of het gebrek hersteld is en of er een volledige lp-aanvraag naar de Tunesische
autoriteiten is verstuurd. Indien het gebrek nog niet is hersteld is eiser van mening dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld. Het verslag van het vertrekgesprek van 6 september 2024 is niet aanwezig in het dossier en daardoor kan er ook niet gecontroleerd worden of dit gesprek heeft plaatsgevonden.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Op de zitting heeft de minister verduidelijking gegeven over de lp- aanvraag, door contact op te nemen met een verantwoordelijke regievoerder. De minister heeft aangegeven dat is gebleken dat alle juiste stukken bij de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) liggen en ten onrechte een brief is verstuurd dat er nog vingerafdrukken aangeleverd moesten worden. De regievoerder heeft nu een spoedverzoek gedaan om de lp-aanvraag zo snel mogelijk door te sturen naar de Tunesische autoriteiten. Het gebrek is daarmee hersteld. De minister heeft verder tijdens de zitting het verslag van het vertrekgesprek van 6 september 2024 toegevoegd en er is dus ook geen reden meer om te twijfelen of dit gesprek heeft plaatsgevonden. Met dit alles is sprake van voldoende voortvarendheid. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 september 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.