ECLI:NL:RBDHA:2024:15574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
23/6735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overbruggingsregeling studiefinanciering en vaststelling OV-schuld

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 september 2024, in de zaak tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres had een beroep ingesteld tegen de weigering van de overbruggingsregeling uit de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) en de vaststelling van een OV-schuld. De rechtbank beoordeelde dat eiseres, na het behalen van haar MBO-diploma op 20 april 2023, geen recht meer had op studiefinanciering en dus ook niet op de overbruggingsregeling, omdat haar vervolgopleiding pas in september 2023 begon. Eiseres had in mei 2023 gebruik gemaakt van het studentenreisproduct, terwijl zij geen recht meer had op studiefinanciering, wat leidde tot de oplegging van een OV-boete en een OV-schuld van € 162,82. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de overbruggingsregeling niet onevenredig was en dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het tijdig stopzetten van het reisproduct. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de weigering van de overbruggingsregeling onredelijk maakten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigden: mr. H. Bouhuys en mr. N. Fazli).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de weigering tot toepassing van de overbruggingsregeling uit de Wet studiefinanciering 2000 (“Wsf”) en vaststelling van een OV-schuld.
1.1.
Verweerder heeft toepassing van de overbruggingsregeling bij besluit van 17 mei 2023 geweigerd. Met het bestreden besluit van 11 september 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder daarbij gebleven.
Daarnaast heeft verweerder bij besluit van 10 juni 2023 een OV-boete aan eiseres opgelegd en een OV-schuld vastgesteld. Met het bestreden besluit van 1 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder hierbij gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft een MBO-opleiding gevolgd aan het Curio (voorheen ROC West-Brabant). Voor de studie kreeg zij studiefinanciering, waaraan een studentenreisproduct was gekoppeld.
3. Op 20 april 2023 heeft zij haar laatste examen behaald en de studie met succes afgerond.
4. Daarna heeft eiseres zich ingeschreven voor een vervolgopleiding aan de Hogeschool Leiden; daar heeft ze zich vervolgens weer uitgeschreven. Hierna heeft ze zich ingeschreven aan de Artesis Plantijn Hogeschool in Antwerpen, voor een vervolgopleiding die in september 2023 zou aanvangen.
5. Op 17 mei 2023 heeft eiseres een aanvraag gedaan tot overbrugging, zodat zij in de periode tot de aanvang van de vervolgstudie studiefinanciering zou blijven ontvangen. Deze aanvraag is bij het primaire besluit afgewezen.
6. In de maand mei 2023 heeft eiseres met het openbaar vervoer gereisd, met gebruikmaking van het studentenreisproduct.
7. Bij besluit van 10 juni 2023 heeft verweerder aan eiseres een OV-boete opgelegd en een OV-schuld vastgesteld van € 162,82, omdat eiseres met het studentreisproduct heeft gereisd terwijl zij niet studeerde.
8. Op 13 juli 2023 heeft eiseres haar MBO-diploma ontvangen.
9. Eiseres is op 18 september 2023 begonnen aan de vervolgopleiding.
Wat stelt eiseres in beroep?
10. Eiseres vindt dat verweerder studiefinanciering ter overbrugging had moeten toekennen en dat de OV-schuld ten onrechte is opgelegd.
De exacte einddatum van de MBO-opleiding was enige tijd onduidelijk. Het MBO-diploma is ook pas op 13 juli 2023 aan haar uitgereikt.
In feite wordt eiseres gestraft voor de voortvarendheid waarmee zij de MBO-opleiding heeft voltooid; als zij later klaar was geweest, had tussen de beëindiging van de opleiding en het begin van de vervolgopleiding minder dan 4 maanden gezeten. Eiseres is getroffen door een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Verder heeft zij na haar laatste MBO-examen een stage gevolgd in Rotterdam; onder meer voor dit doel heeft zij gebruik gemaakt van het reisproduct.
Eiseres heeft het bovendien moeilijk om rond te komen.
Wat oordeelt de rechtbank?
11. Een aanspraak op studiefinanciering vervalt, vanaf de maand die volgt op de dag waarop de MBO-student het laatste studiejaar van een opleiding met goed gevolg heeft afgesloten. [1] Het met goed gevolg afsluiten van de opleiding, is het afleggen van het laatste examen. [2] Als de student na uitschrijving voor een opleiding binnen 4 maanden een andere opleiding gaat volgen, blijft de aanspraak op studiefinanciering in de tussenliggende periode op verzoek van de student voor hoogstens 4 maanden bestaan. [3]
12. Het staat vast dat eiseres het laatste examen op 20 april 2023 heeft behaald. Op die datum is de opleiding dus met goed gevolg afgerond. Deze datum is ook als einddatum door de onderwijsinstelling doorgegeven. Verweerder mocht dus uitgaan van deze uitschrijfdatum. [4]
13. In mei 2023 bestond dus in beginsel geen recht op studiefinanciering meer, waaronder de aanspraak op het reisrecht. Om gebruik te kunnen maken van een overbrugging, had de vervolgopleiding in een van de daaropvolgende vier maanden moeten beginnen. Dat is niet het geval; de vervolgopleiding is pas in september 2023 begonnen. Verweerder heeft dus op goede gronden geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking kon komen voor een overbrugging.
14. Omdat eiseres in mei 2023 gebruik heeft gemaakt van het reisproduct, heeft zij gebruik gemaakt van een reisrecht waarop zij geen aanspraak had. Dit betekent, dat zij over de eerste en de tweede halve kalendermaand een OV-schuld heeft opgebouwd. [5] Dat zij het reisproduct heeft gebruikt voor haar stage, maakt dat niet anders. Het reisproduct is toegekend voor het volgen van de MBO-studie en niet voor de stage. Dat het diploma in mei 2023 nog niet was uitgereikt, betekent niet dat de aanspraak op het reisrecht nog bestond.
15. De rechtbank herkent in de stellingen van eiseres een beroep op de hardheidsclausule, dan wel het evenredigheidsbeginsel.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van zeer bijzondere individuele omstandigheden, op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de weigering tot overbrugging onevenredig voor eiseres uitpakt. Het is te begrijpen dat eiseres het als wrang ervaart, dat zij net buiten de overbruggingsregeling valt. Dit had zij echter kunnen voorzien. Zij heeft er bovendien zelf voor gekozen om zich uit te schrijven van de opleiding in Leiden en een studie te kiezen die pas medio september 2023 zou beginnen. Zij had kunnen voorzien dat dit gevolgen zou hebben voor de studiefinanciering. Daarnaast heeft eiseres vanaf het begin van haar huidige opleiding weer studiefinanciering ontvangen; haar is alleen studiefinanciering onthouden in een periode waarin zij niet heeft gestudeerd. Haar situatie is daarom niet bijzonder schrijdend.
Ook had zij kunnen weten dat zij het reisproduct tijdig had moeten stopzetten, nadat het laatste examen achter de rug was. De oplegging van de OV-boete is dus niet onredelijk. Het bedrag van de boete is ook niet bijzonder hoog en van ernstige betalingsnood is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding of teruggave van griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet studiefinanciering 2000 (“Wsf”), artikel 2.7, eerste lid.
2.Kamerstukken II 1999/2000, 26 873, nr. 3, p. 31 (memorie van toelichting).
3.Wsf, artikel 2.7, derde lid.
4.Centrale Raad van Beroep, 13 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1600.
5.Wsf, artikel 3.27. tweede lid.