ECLI:NL:RBDHA:2024:15565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
SGR 23/5228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om rectificatie van persoonsgegevens door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om rectificatie van haar persoonsgegevens door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had op 6 februari 2023 een verzoek ingediend om rectificatie, dat door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar dat eiseres hiertegen indiende, werd op 8 juni 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet onterecht heeft geweigerd om de rapportage van een verzekeringsarts uit 2012 aan te passen. Eiseres stelde dat er onjuistheden in de rapportage stonden, maar de rechtbank concludeert dat deze onjuistheden niet eenvoudig vast te stellen zijn. De rechtbank wijst erop dat het recht op rectificatie volgens de AVG niet bedoeld is om meningen of indrukken te corrigeren, maar enkel om feitelijke onjuistheden te rectificeren. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de rapportage onjuist of onvolledig was.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van verweerder in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter E.K.S. Mollen en is openbaar uitgesproken op 10 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om rectificatie van haar persoonsgegevens.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 gelijktijdig met het beroep in zaak SGR 23/5395 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder mocht weigeren om de rapportage van een verzekeringsarts van 15 augustus 2012 (rapportage) aan te passen. [1] Volgens verweerder is niet gebleken van onjuistheden of onvolledigheden in de rapportage. Verweerder heeft eiseres’ rectificatieverzoek als patiëntverklaring aan het medisch dossier toegevoegd.
Wat stelt eiseres in beroep?
3. Het rectificatieverzoek is niet door de juiste persoon beoordeeld. Het verzoek is namelijk niet beoordeeld door de verwerkingsverantwoordelijke verzekeringsarts die de rapportage destijds heeft opgesteld, of door iemand die daartoe door deze arts is gemachtigd. Dat is strijdig met de Regeling inzage- en correctierecht UWV 2018 (Regeling). Als de bevoegdheid om te beslissen op een rectificatieverzoek wordt gemandateerd, dan moet rekening worden gehouden met het onderscheid tussen beoordelen en beslissen. Er is niet gebleken dat verweerder de bevoegdheid heeft gemandateerd. Het mandaatbesluit is ten onrechte niet bij het bestreden besluit gevoegd.
Bovendien vertoont het primaire besluit een mandaatgebrek, omdat het mandaterende bestuursorgaan daarin niet is vermeld. De ondertekenaar heeft het besluit kennelijk op eigen titel genomen.
3.1.
Daarnaast is de bezwaarprocedure niet juist verlopen. Het bezwaar is namelijk niet beoordeeld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar door een persoon zonder medische expertise. Dat is in strijd met het Reglement behandeling bezwaarschriften UWV 2022.
3.2.
Verder zijn in de rapportage onjuistheden vastgelegd, namelijk:
(-) eiseres zou hebben verklaard dat zij was behandeld met Ritalin en zich erg goed voelde; (-) eiseres zou een personal coach hebben waar ze eens in de veertien dagen mee praatte;
(-) eiseres zou een afspraak hebben bij een arts ter evaluatie;
(-) eiseres zou haar als rustig en saai ervaren werk bij CNV kunnen voortzetten;
(-) eiseres zou deze punten besproken hebben met de verzekeringsarts en daarmee akkoord zijn gegaan.
De onjuistheid van deze vastleggingen is eenvoudig vast te stellen en verweerder had de rapportage moeten corrigeren op de door eiseres aangegeven wijze.
Wat oordeelt de rechtbank?
Is het primaire besluit bevoegd genomen?
4. De rapportage is opgesteld ten behoeve van besluitvorming door verweerder in de toepassing van de Ziektewet. De verzekeringsarts heeft de rapportage opgemaakt, maar het doel en de middelen van de verwerking zijn bepaald door verweerder, die daarmee is aan te merken als verwerkingsverantwoordelijke. [2]
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het primaire besluit bevoegdelijk genomen is door een daartoe gemandateerde stafverzekeringsarts. Uit verweerders algemene mandaatregeling [3] volgt dat een “(Staf) Verzekeringsarts” de bevoegdheid heeft tot het nemen en ondertekenen van beslissingen over inzage of correctie van persoonsgegevens voor zover het medische gegevens betreft. [4] Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen beoordelen en beslissen. Ook uit de Regeling volgt geen onderscheid tussen een bevoegdheid tot beoordelen en een bevoegdheid tot beslissen. Er is geen steun voor de opvatting dat de beoordeling door een andere verzekeringsarts moet plaatsvinden, dan wel door de verzekeringsarts die de medische rapportage heeft opgesteld.
4.2.
De gedateerde verwijzing naar de Wet bescherming persoonsgegevens in artikel 24 van de Mandaatregeling, leidt niet tot een ander oordeel. De Mandaatregeling is toe aan een tekstuele aanpassing op dit punt, maar duidelijk is beoogd mandaat te geven tot het nemen van beslissingen op verzoeken tot het verbeteren of vervolledigen van persoonsgegevens.
4.3.
In het primaire besluit is echter ten onrechte niet vermeld dat het besluit namens verweerder is genomen. [5] Verweerder mocht dit gebrek in het bestreden besluit passeren, [6] omdat hij in het bestreden besluit heeft uitgelegd dat het primaire besluit in mandaat is genomen en dat hij mandaatgever is. Eiseres is door het ontbreken van de vermelding van de mandaatgever niet in haar belangen geschaad.
Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
5. De rechtbank is van oordeel dat ook het bestreden besluit bevoegd genomen is. De Mandaatregeling bepaalt dat beslissingen op bezwaar tegen een besluit over inzage of correctie in persoonsgegevens, onder meer kunnen worden genomen door een “Medewerker Hoger Beroep/ JKC.” [7] De persoon die het bestreden besluit heeft genomen valt in deze categorie. De rechtbank ziet geen aanleiding om de betreffende persoon onvoldoende deskundig te achten om de beoordeling in bezwaar uit te voeren. De heroverweging in bezwaar vergt namelijk een antwoord op de vraag of eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de rapportage inhoudelijk onjuist of onvolledig was. Uit de stellingen van eiseres volgt niet dat deze heroverweging de medische deskundigheid van een verzekeringsarts vereist.
5.1.
Het betoog van eiseres dat verweerder de Mandaatregeling bij het bestreden besluit had moeten voegen slaagt niet. Er bestaat geen verplichting om bij een op mandaat genomen besluit naar het mandaatbesluit te verwijzen of dat bij te voegen.
Mocht verweerder weigeren om de rapportage aan te passen?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het rectificatieverzoek mocht afwijzen. Het is namelijk niet eenvoudig vast te stellen dat de inhoud van de medische rapportage van 15 augustus 2012 onjuistheden bevat. De rechtbank legt hierna uit waarom dat zo is.
6.1.
De AVG geeft het recht tot het verbeteren of vervolledigen van persoonsgegevens, als die onjuist of onvolledig zijn verwerkt. [8] Die onjuistheden moeten eenvoudig en objectief zijn vast te stellen. Bovendien is het recht tot rectificatie niet bedoeld om indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies waarmee betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. [9] Het recht op rectificatie houdt ook geen recht in op aanvulling van documenten. [10] Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat persoonsgegevens onjuist, onvolledig of irrelevant zijn.
6.2.
De verzekeringsarts heeft in de rapportage vastgelegd wat eiseres volgens hem heeft verklaard. Eiseres heeft stukken overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat deze vastlegging onjuist, onvolledig en/of irrelevant is. Het betreft een bezwaarschrift uit 2012, een brief van zorginstelling PsyQ uit 2013, correspondentie over eiseres’ re-integratie, een medisch oordeel van een bezwaarverzekeringsarts uit 2001 en een medische rapportage uit 2011.
6.3.
Deze door eiseres ingebrachte stukken werpen geen duidelijk licht op de vraag wat eiseres in het gesprek met de verzekeringsarts op 15 augustus 2012 heeft verklaard. Het bezwaarschrift uit 2012 is namelijk geen objectief bewijsstuk en geeft alleen een standpunt van eiseres weer. De brief van PsyQ laat zien dat eiseres ten tijde van het gesprek op 15 augustus 2012 medicatie kreeg voorgeschreven en dat ADHD was gediagnosticeerd. Uit de brief volgen geen heldere aanwijzingen dat de verzekeringsarts het traject bij PsyQ en de medische toestand van eiseres op dat moment op een onjuiste wijze heeft weergegeven.
Het medisch oordeel uit 2001 en de medische rapportage uit 2011 dateren van (ver) voor 15 augustus 2012 en kunnen daarom geen relevante inzichten geven over dat wat op 15 augustus 2012 is besproken.
Tot slot blijkt niet uit de stukken dat de in overweging 3.2 weergegeven elementen uit de rapportage onjuist zouden zijn.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit blijft in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 16 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
2.Artikel 4, aanhef en onder 7, van de AVG.
3.Bijlage 2, versie 17, van 13 januari 2017, bij “Beslissingsbevoegdheden wettelijke regelingen arbeidsgeschiktheid UWV” (Mandaatregeling).
4.Artikel 24 van de Mandaatregeling.
5.In strijd met artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Artikel 6:22 van de Awb.
7.Artikel 25 van de Mandaatregeling.
8.Id. noot 1.
9.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2006.
10.Uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2642.