ECLI:NL:RBDHA:2024:15561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
23/7071
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete wegens onvergunde zelfstandige bewoning en de rol van de eigenaar in de handhaving

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een boete voor onvergunde onzelfstandige bewoning beoordeeld. Eiser, eigenaar van meerdere woningen in Den Haag, kreeg een boete van € 10.000,- opgelegd omdat er meer dan drie personen in zijn woning aan de [adres] in [plaatsnaam] woonden zonder vergunning. De Haagse Pandbrigade constateerde tijdens een inspectie op 20 september 2022 dat er vijf slaapplaatsen waren, waarvan vier in gebruik. Eiser betwistte de boete en stelde dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt, omdat hij geen feitelijke controle had over de onderhuur door een huurder met de achternaam [achternaam]. De rechtbank oordeelde echter dat eiser als functioneel dader kan worden aangemerkt, omdat hij niet de zorg heeft betracht die van hem verwacht kon worden om de overtreding te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat eiser op de hoogte was van de onderhuur en dat hij onvoldoende toezicht had gehouden. De rechtbank verwierp ook het argument dat de boete onevenredig hoog was, aangezien eiser beroepsmatig woningen verhuurt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de boete in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7017

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.M. van de Sande),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. T.M.T. Konings).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een boete voor onvergunde onzelfstandige bewoning door meer dan twee personen aan de [adres] in [plaatsnaam] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 2 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is eigenaar van meerdere woningen in de gemeente Den Haag, die hij bedrijfsmatig exploiteert, waaronder de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] (de woning). De Haagse Pandbrigade (HPB) heeft bij een inspectie op 20 september 2022 vijf slaapplaatsen geconstateerd, waarvan er vier in gebruik waren. Bij de inspectie zijn vijf personen in de woning aangetroffen. Drie andere personen, met de achternaam [achternaam] , stonden op dat moment in de Basisregistratie Personen op het adres van de woning ingeschreven. De inspecteurs hebben geconcludeerd dat er in de woning meer dan drie personen wonen en dat er sprake is van onvergunde onzelfstandige bewoning. Verweerder heeft voor deze overtreding [1] een boete van € 10.000,- opgelegd. [2]

Wat vindt eiser in beroep?

3. In de eerste plaats is eiser ten onrechte als overtreder aangemerkt.
Hij is geen feitelijk pleger en de overtreding kan hem ook niet worden toegerekend. Huurder [achternaam] heeft zonder eisers medeweten of betrokkenheid de woning onderverhuurd. [achternaam] heeft de onderhuur ontvangen, niet eiser. [achternaam] was niet voor eiser werkzaam en onderhuur valt niet onder eisers normale bezigheden. Eiser had geen feitelijke beschikkingsmacht over het ontstaan van de overtreding.
Eiser heeft de overtreding ook niet aanvaard, want hij heeft voldoende toezicht gehouden. Zo is in de huurovereenkomst een verbod op onderverhuur opgenomen en heeft eiser de woning regelmatig bezocht en laten bezoeken. Eiser ontving regelmatig de maandhuur van [achternaam] en had geen aanleiding een overtreding te vermoeden. Dat aan eiser contante huurbetalingen zijn verricht, is bovendien onjuist.
Daarnaast is het onterecht dat wel tegen eiser en niet tegen [achternaam] is opgetreden. Verweerder is alleen tegen eiser opgetreden, omdat dat het makkelijker is dan de ware toedracht uit te zoeken. Verweerder heeft de overtreding dus niet goed onderzocht. Verweerder handelt daarmee in strijd met het gelijkheidsbeginsel en met het huisvestingsbeleid van de gemeente Den Haag.
3.1.
In de tweede plaats is de boete onevenredig hoog. Eiser kan geen opzet of winstbejag worden verweten. Hij was niet bij de kamerverhuur betrokken. De boete beslaat ook bijna een jaar aan huurinkomsten en dat is teveel. Verweerder had eiser bovendien tijdig op de hoogte moeten stellen van de illegale kamerverhuur.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is eiser overtreder?
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht is aangemerkt als overtreder en dat hem daarom een boete mocht worden opgelegd. [3] De rechtbank legt hierna uit hoe ze tot dit oordeel komt.
4.1.
De overtreding van onvergunde onzelfstandige bewoning is een overtreding die direct verband houdt met de manier waarop een woning wordt gebruikt. Een woningeigenaar kan in de regel beschikken over dit soort gebruik van zijn woning, ook als hij de woning heeft verhuurd. Dat kan hij bijvoorbeeld doen door in een huurovereenkomst daarover bepalingen op te nemen. Ook eiser kon als eigenaar van de woning in dit opzicht beschikken over het gebruik van de woning.
Dat huurder [achternaam] niet voor eiser werkzaam was, is hierbij niet relevant.
4.2.
Eiser heeft de overtreding aanvaard, doordat hij niet de zorg heeft betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevraagd om de overtreding te voorkomen.
Er is namelijk een aanwijzing dat eiser op de hoogte was van de onderhuur. Eén van de tijdens de inspectie aanwezige bewoners heeft het volgende verklaard: “wij kennen de huisbaas, “ [voornaam eiser] ”, hij komt hier de huur ophalen; wij betalen € 400,- per persoon cash per maand voor dit huis; (…) wij betalen de huur contant”. [4] Uit deze verklaring blijkt dat eiser contact had met andere bewoner(s) dan [achternaam] . De rechtbank acht deze aan de HPB afgelegde verklaring geloofwaardiger, dan de verklaring van eiser op de zitting dat “een vriend” van [achternaam] zich voor [voornaam eiser] zou hebben uitgegeven. Eiser heeft zijn verklaring niet nader geconcretiseerd of onderbouwd, terwijl de bewoner eigener beweging de naam [voornaam eiser] opgaf.
Deze aanwijzing dat eiser op de hoogte was van de onderhuur, maakt dat er voor eiser aanleiding had moeten zijn om te controleren of de woning rechtmatig werd gebruikt. Eiser heeft gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat hij de woning daartoe heeft bezocht. Eiser heeft niet geconcretiseerd wanneer of hoe vaak hij de woning zou hebben bezocht of zou hebben laten bezoeken. Er is geen verslaglegging van controles, of enig ander objectief bewijs.
Verder heeft eiser gesteld, maar ook niet aannemelijk gemaakt, dat hij afspraken met de huurder ( [achternaam] ) heeft gemaakt over controle op het gebruik van de woning en dat een verbod op onderhuur is bedongen. Eiser heeft geen stukken (bijvoorbeeld een huurovereenkomst) overgelegd waaruit dit blijkt.
De verklaring van eiser op de zitting dat hij [achternaam] regelmatig tegenkwam, dat hij regelmatig contact met haar had over onderhoud van de woning, dat hij met haar heeft gebeld en dat hij is langsgegaan, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft zijn verklaring namelijk niet geconcretiseerd of onderbouwd.
4.3.
Omdat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser als functioneel dader is aan te merken, hoeven eisers stellingen dat hij de overtreding niet feitelijk heeft gepleegd, niet te worden besproken.
Is verweerder ten onrechte alleen tegen eiser opgetreden?
5. Het antwoord op de door eiser opgeworpen vraag of (ook) [achternaam] als overtreder kan worden aangemerkt, kan eiser niet ontlasten. Uit overwegingen 4.1 en 4.2 volgt immers dat eiser terecht als overtreder is aangemerkt. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het huisvestingsbeleid van verweerder zich ertegen verzet dat alleen tegen de eigenaar wordt opgetreden en niet ook tegen een (vermeend) onderverhuurder.
5.1.
De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie gelijk is aan die van [achternaam] . Eiser verkeert als eigenaar van de woning in een andere positie dan een huurder als [achternaam] . Verweerder heeft ter zitting bovendien uitgelegd dat het onderzoek geen aanwijzingen heeft opgeleverd om [achternaam] als overtreder aan te merken.
Is de hoogte van de boete evenredig?
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder het juiste boetetarief heeft gehanteerd. Vast staat dat eiser meerdere woningen verhuurt. Dat betekent dat er sprake is van beroepsmatige exploitatie waarvoor het boetetarief van € 10.000,- per overtreding geldt. [5]
6.1.
De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat de boete moet worden gematigd, zoals een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van de overtreding of een geringe financiële draagkracht. [6] Omdat niet is gebleken van daadwerkelijke inspanningen om onrechtmatig gebruik van de woning te voorkomen, is er geen aanleiding om eiser minder verwijtbaar te achten. De vraag naar opzet, winstbejag en feitelijke betrokkenheid, is verder niet van belang voor de mate van verwijtbaarheid. Ook het feit dat verweerder niet meteen na 22 mei 2022 (het moment waarop de politie vijf personen aantrof in de woning) aan eiser heeft meegedeeld dat sprake is van onvergunde onzelfstandige bewoning en het feit dat verweerder eiser bij brief van 28 september 2022 heeft uitgenodigd voor een informatief gesprek over huisvesting in Den Haag (“overbewoning, onzelfstandige bewoning, ongeregistreerd etc”) is geen bijzondere omstandigheid die tot matiging van de boete noopt. Eiser heeft immers een eigen verantwoordelijkheid om te voorkomen dat zijn woning onrechtmatig wordt bewoond. Het betoog van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de boete in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 (“de Huisvestingswet”) in samenhang met de artikelen 5:1 en 5:2 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2023 (“de Huisvestingsverordening”).
2.Op grond van artikel 35 van de Huisvestingswet en Bijlage II behorend bij de Huisvestingsverordening.
3.Artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071 en ECLI:NL:RVS:2023:2067.
4.[voornaam eiser] is de voornaam van eiser.
5.Artikel 35 van de Huisvestingswet, in samenhang met artikel 7:2 en bijlage II van de Huisvestingsverordening.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2400.