In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Verweerder hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)- principe. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder af om beroepen tegen het niet tijdig beslissen aan te houden, omdat dit de prikkel wegneemt om voortvarend tot een beslissing te komen. Eiser heeft op 7 december 2023 zijn aanvraag ingediend, en verweerder heeft deze op 18 december 2023 ontvangen. Verweerder moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 20 juni 2024 in gebreke gesteld, wat betekent dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is verklaard.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn opleggen. De rechtbank oordeelt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een mogelijkheid tot twintig weken als er nader onderzoek nodig is. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- moet worden vergoed.