ECLI:NL:RBDHA:2024:15531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.35382
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die op 7 augustus 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.D. Kupelian, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, die voortvloeit uit zijn onrechtmatige verblijf in Nederland. De rechtbank heeft eerder, op 23 augustus 2024, de rechtmatigheid van de maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot dat moment rechtmatig was. De huidige procedure richt zich op de vraag of het voortduren van de maatregel sinds 20 augustus 2024 nog steeds rechtmatig is.

Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in de uitzetting naar Algerije, zijn land van herkomst. Hij wijst erop dat hij al sinds 19 juli 2024 in bewaring zit en dat de minister hem niet adequaat ondersteunt in zijn terugkeer. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de minister wel degelijk voortvarend handelt, onder andere door het starten van een lp-traject bij de Algerijnse autoriteiten en het voeren van gesprekken met eiser over zijn terugkeer. De rechtbank concludeert dat de minister niet verantwoordelijk is voor de snelheid van de Algerijnse autoriteiten en dat eiser zelf ook niet eenduidig is over zijn terugkeer.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35382

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .

Procesverloop

De minister heeft op 7 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft de oplegging van de maatregel van bewaring getoetst bij uitspraak van 23 augustus 2024. [2]
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 17 september 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. [3]

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 augustus 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 20 augustus 2024) rechtmatig is.

Handelt de minister voldoende voortvarend?

3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser voert aan dat hij al sinds 19 juli 2024 in bewaring zit en dat de laissez-passer (lp) onderdeel uitmaakt van het dossier, omdat hij al eerder dit jaar is uitgezet naar Algerije en er toen ook al een lp is verstrekt. De identiteit en nationaliteit van eiser zijn dus bekend bij de Algerijnse autoriteiten. Daar komt bij dat eiser bereid is om terug te keren naar het land van herkomst, maar dat de minister daar nog geen gehoor aan heeft gegeven en in plaats daarvan hem confronteert met keuzes en adviseert om deze met zijn advocaat te bespreken.
3.1.
De rechtbank merkt allereerst op dat eiser van 19 juli 2024 tot 7 augustus 2024 in bewaring heeft gezeten op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Inherent aan deze bewaringsgrondslag, die samenhangt met een lopende asielaanvraag, is dat een vreemdeling niet uitgezet kan worden naar het land van herkomst. Pas nadat eiser op 5 augustus 2024 zijn asielaanvraag had ingetrokken en hij op 7 augustus 2024 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 (onrechtmatig verblijf), kon de minister beginnen aan de uitzetting van eiser. Daarnaast merkt de rechtbank op dat een lp een vreemdeling slechts eenmalig de mogelijkheid biedt om terug te reizen naar het land van afgifte. Met de eerder verstrekte lp die is gebruikt bij eisers uitzetting op 28 februari 2024, kan hij dus niet naar Algerije terugkeren. Uit de voortgangsrapportage blijkt verder dat de minister op 8 augustus 2024 een lp-traject is gestart bij de Algerijnse autoriteiten, en dat op 12 september 2024 de terugkeer van eiser is besproken met de Algerijnse vertegenwoordiger. Ook is er op 4 september 2024 nog een vertrekgesprek met eiser gevoerd en heeft de minister op 22 augustus 2024 gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. Dit is voldoende voor de conclusie dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt.
Daar komt bij dat het niet in de macht van de minister ligt om aan eiser een lp te verlenen, maar dat hij daarvoor afhankelijk is van de Algerijnse autoriteiten. De minister heeft, afgezien van de mogelijkheid om regelmatig bij hen te rappelleren, geen invloed op de snelheid waarmee de Algerijnse autoriteiten een aanvraag om een lp beoordelen. Aan de Algerijnse autoriteiten mag ook enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat de regievoerder vertrek tijdens de vertrekgesprekken heeft gezegd dat een lp onderdeel uitmaakt van het dossier. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 7 augustus 2024 blijkt uitdrukkelijk dat een lp geen onderdeel uitmaakt van het dossier en dat er een nieuwe lp-aanvraag zal worden ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. Ook uit het verslag van het vertrekgesprek van 4 september 2024 blijkt niet dat een lp onderdeel uitmaakt van het dossier.
Tot slot gaat de rechtbank niet mee in de stellingname dat de minister de uitzetting zelf vertraagt door eiser alsmaar keuzes voor te leggen. Uit het dossier blijkt dat eiser zelf niet eenduidig is over het al dan niet met financiële ondersteuning willen terugkeren naar Algerije. Zo blijkt uit het vertrekgesprek van 7 augustus 2024 dat eiser eerst wel maar toen niet met financiële ondersteuning van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) wil terugkeren naar Algerije. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat eiser op 28 augustus 2024 alsnog met steun van de IOM wil terugkeren naar Algerije. Dat het proces en de uitkomst hiervan vervolgens wordt besproken in het vertrekgesprek van 4 september 2024 is niet meer dan logisch. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 23 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13850.
3.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.