ECLI:NL:RBDHA:2024:13850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.31116 en NL24.31129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over terugkeerbesluit en inreisverbod in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 7 augustus 2024 aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd op grond van artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000, alsook een inreisverbod voor de duur van twee jaar op basis van artikel 66a van dezelfde wet. Daarnaast werd eiser op dezelfde dag de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.

Eiser heeft tegen deze besluiten afzonderlijk beroep ingesteld, waarbij het beroep tegen de maatregel van bewaring tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 20 augustus 2024, waar eiser via een beeldverbinding aanwezig was, heeft de rechtbank de beroepen gevoegd behandeld. Eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.D. Kupelian, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de minister gehouden was een inreisverbod op te leggen, gezien het feit dat eiser niet had bestreden dat hij de Europese Unie onmiddellijk moest verlaten. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de noodzaak van de opgelegde maatregel van bewaring. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.31116 en NL24.31129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2024 (bestreden besluit 1) heeft de minister aan eiser op grond van artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een terugkeerbesluit en op grond van artikel 66a van de Vw 2000 een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. De minister heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 augustus 2024 gevoegd op zitting behandeld. Eiser is, via een beeldverbinding, verschenen en is bijgestaan door mr. A.D. Kupelian, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over het bestreden besluit 1:
Mocht de minister een inreisverbod aan eiser opleggen?
1. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd voor de duur van twee jaar. Het opleggen van een inreisverbod aan eiser is te heftig, omdat hij al zijn hele leven in Europa verblijft.
1.1.
Dit betoog slaagt niet. Als de minister in een terugkeerbesluit bepaalt dat een vreemdeling de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten, welk besluit eiser niet heeft bestreden, dan moet de minister ook een inreisverbod opleggen. De minister kan daar echter om humanitaire of andere redenen van afzien. [1] In dit geval heeft de minister eiser een vertrektermijn onthouden en was hij dus gehouden een inreisverbod op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het geval van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om af te zien van het opleggen van een inreisverbod of om de duur daarvan te verkorten. Dat eiser naar eigen zeggen altijd in Europa heeft verbleven, maakt dat niet anders. Het is immers niet gesteld of gebleken dat eiser hierdoor belangen in Europa heeft die de oplegging van een inreisverbod onredelijk maken.
Over het bestreden besluit 2:
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
2. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting, omdat er volgens hem al een aanvraag om een laissez-passer is verzonden en hij daardoor meteen uitzetbaar is.
2.1.
Dit betoog slaagt niet. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Op 7 augustus 2024 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en is aangekondigd dat een laissez-passer aanvraag zal worden gedaan. Deze aanvraag is, zo blijkt uit het verhandelde ter zitting, op 8 augustus 2024 ook verzonden. Dit acht de rechtbank voldoende voortvarend en alleen al daarom slaagt het betoog niet. Dat de uitzetting volgens eiser sneller had gekund, maakt niet dat het huidige handelen van de minister onvoldoende voortvarend is. De minister heeft op zitting toegelicht dat hij voor het uitvoeren van een uitzetting afhankelijk van verschillende omstandigheden – zoals het verkrijgen van een laissez-passer van de Algerijnse autoriteiten – die enige tijd kunnen vergen. De rechtbank ziet geen reden om aan deze toelichting van de minister te twijfelen.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
3. Eiser voert aan dat de minister had kunnen volstaan met een lichter middel, omdat
hij altijd vrijwillig is weggegaan.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op het onttrekkingsrisico dat uit de (onbetwiste) gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Zoals de minister terecht heeft betrokken bij de belangenafweging, is eiser eerder met onbekende bestemming vertrokken. Bovendien heeft de minister terecht waarde gehecht aan het feit dat eiser meermalen stellig heeft aangekondigd niet te willen terugkeren naar Algerije. De enkele stelling van eiser dat hij altijd vrijwillig is vertrokken, wat overigens niet juist is omdat hij op 28 februari 2024 ook al eens gedwongen is uitgezet, doet aan dat onttrekkingsrisico niet af.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [2]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van
S. Voolstra griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
2.Vergelijk ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.