ECLI:NL:RBDHA:2024:15464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
NL24.14851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft eiser op 18 februari 2020 een tweede aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de minister van Asiel en Migratie. De minister heeft bij besluit van 11 maart 2020 de aanvraag niet in behandeling genomen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Utrecht op 26 mei 2020. Eiser heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die op 18 december 2023 het hoger beroep gegrond verklaarde en het eerdere besluit van de minister vernietigde. Eiser heeft op 5 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de minister en bepaalt dat deze binnen acht weken na de bekendmaking van de uitspraak een besluit op de asielaanvraag van eiser moet nemen. De rechtbank stelt dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14851

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Eiser heeft op 18 februari 2020 een tweede aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de minister.
Bij besluit van 11 maart 2020 heeft de minister de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 26 mei 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het door eiser ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 maart 2020 vernietigd.
Eiser heeft op 5 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. In gevallen waarin wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, vangt op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw de termijn zoals bedoeld in het eerste lid aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
5. Omdat eiser niet op tijd is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten is Nederland op 24 november 2020 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
8. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
10. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.